ECLI:NL:RBDHA:2023:22128

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 november 2023
Publicatiedatum
1 mei 2024
Zaaknummer
NL21.15857
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van aanvragen om machtiging tot voorlopig verblijf voor dochter en kleinzoon in het kader van nareis

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvragen om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor haar dochter en kleinzoon. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvragen afgewezen, stellende dat de dochter niet onder het jongvolwassenenbeleid valt omdat zij een eigen gezin heeft gevormd. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris zich op dit standpunt heeft mogen stellen, aangezien de feitelijke gezinsband tussen eiseres en haar dochter verbroken is. De rechtbank wijst erop dat een eenmaal verbroken gezinsband niet kan worden hersteld, wat ook geldt voor de aanvraag van de kleinzoon. De staatssecretaris heeft de belangenafweging in het nadeel van de kleinzoon laten uitvallen, waarbij hij onder andere heeft meegewogen dat de kleinzoon geen sterke banden met Nederland heeft en dat de aanvraag van zijn moeder is afgewezen. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de aanvragen in stand blijft en dat de staatssecretaris het griffierecht en proceskosten aan eiseres moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.15857

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , V-nummer: [nummer] , eiseres,

(gemachtigde: mr. J. Eliya),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: mr. K.A. van Iwaarden).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvragen om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) ten behoeve van haar dochter en kleinkind.
De staatssecretaris heeft deze aanvragen met het besluit van 18 december 2020 afgewezen. Met het besluit van 14 september 2021 op het bezwaar van eiseres is de staatssecretaris bij de afwijzing van de aanvragen gebleven.
Nadat eiseres beroep had ingesteld tegen het besluit van 14 september 2021, heeft de staatssecretaris eiseres op 20 juni 2023 bericht dat hij het besluit van 14 september 2021 heeft vervangen door een nieuw besluit op het bezwaar. De staatssecretaris is bij de afwijzing van de aanvragen gebleven.
De rechtbank heeft het beroep op 2 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Totstandkoming van het besluit

1. Eiseres, tevens referente, is geboren op [geboortedag] 1978 en heeft de Syrische nationaliteit. Zij is sinds 4 juni 2020 in het bezit van een verblijfsvergunning asiel. Omdat zij zich graag wil herenigen met haar gezin, heeft zij aanvragen ingediend voor een mvv in het kader van nareis voor haar echtgenoot en haar vier kinderen, waaronder [dochter] (hierna: [dochter] ), geboren [geboortedag] 1997. Voor haar kleinzoon, [(klein)zoon] (hierna: [(klein)zoon] ) geboren [geboortedag] 2016, heeft zij een aanvraag ingediend voor een mvv op grond van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De nareisaanvragen van de echtgenoot en de drie andere kinderen van eiseres zijn ingewilligd. De aanvragen ten behoeve van [dochter] en [(klein)zoon] zijn afgewezen.
2. De staatssecretaris heeft de mvv-aanvraag ten behoeve van [dochter] afgewezen, omdat volgens de staatssecretaris geen sprake (meer) is van een feitelijke gezinsband tussen eiseres en [dochter] . Volgens de staatssecretaris valt [dochter] niet onder het jongvolwassenenbeleid, omdat zij zelf een gezin heeft gevormd. Ook is geen sprake van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en [dochter] .
De staatssecretaris heeft ook de mvv-aanvraag ten behoeve van [(klein)zoon] afgewezen. Daarbij heeft de staatssecretaris zich op het standpunt gesteld dat wel sprake is van familieleven, zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM, omdat sprake is van hechte persoonlijke banden tussen [(klein)zoon] en eiseres. De belangenafweging is echter in het nadeel van [(klein)zoon] uitgevallen.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvragen van eiseres. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
Ten aanzien van beide zaken
4. De staatssecretaris heeft met de aanvulling van 20 juni 2023 kennelijk beoogd de motivering van het besluit van 14 september 2021 te wijzigen en om alsnog toepassing te geven aan de hoorplicht van artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtsgevolgen van het besluit van 14 september 2021 zijn echter niet gewijzigd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het besluit van 20 juni 2023 geen nieuw of vervangend besluit is in de zin van artikel 6:19 van de Awb. De aanvulling van 20 juni 2023 kan niet worden losgezien van het oorspronkelijke besluit van 14 september 2021, ook al is de tekst geheel gewijzigd. De staatssecretaris vond kennelijk zelf dat het besluit van
14 september 2021 een motiveringsgebrek kende, dat hij heeft bedoeld te herstellen met de aanvulling van 20 juni 2023. Verder was hij kennelijk van mening dat hij ten onrechte in eerste instantie geen gevolg heeft gegeven aan de hoorplicht en heeft hij alsnog eiseres en [dochter] gehoord.
Deze gebreken passeert de rechtbank echter met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. Zoals ook uit het navolgende blijkt is de rechtbank namelijk van oordeel dat de staatssecretaris de gebreken heeft hersteld. Eiseres is door de gang van zaken ook niet in haar belang geschaad. Zij heeft immers kunnen reageren op de aanvulling van 20 juni 2023.
De aanvraag ten behoeve van [dochter]
5. Eiseres voert aan dat de staatssecretaris de nareisaanvraag ten behoeve van [dochter] ten onrechte heeft afgewezen. Volgens eiseres voldoet [dochter] aan het jongvolwassenenbeleid. De bijzondere omstandigheden, zoals de vermissing van haar echtgenoot en het feit dat zij vervolgens direct weer bij het gezin van haar ouders is gaan wonen, maken dat de gezinsband tussen eiseres en [dochter] niet verbroken is. De staatssecretaris heeft bovendien niet onderbouwd waarom een eenmaal verbroken gezinsband niet kan worden hersteld.
Subsidiair stelt eiseres dat sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen haar en haar dochter [dochter] . [dochter] is financieel afhankelijk van eiseres en er is sprake van emotionele afhankelijkheid. Dat heeft de staatssecretaris niet (voldoende) onderkend. Verder heeft de staatssecretaris bij de beoordeling niet betrokken dat [dochter] in Syrië geen andere familieleden meer heeft, dat zij in Syrië niet veilig is en dat het familieleven met referente nergens anders kan worden uitgeoefend. De staatssecretaris heeft verder ten onrechte geen belangenafweging gemaakt waarin onder meer de asielgerelateerde aspecten (de rechtbank begrijpt: de onveilige situatie in Syrië) zijn betrokken.
6. De rechtbank overweegt als volgt. In artikel 29, tweede lid, in verbinding met het vierde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) staat aan welke voorwaarden moet worden voldaan als een ouder, aan wie een asielvergunning is verleend, vraagt om nareis van zijn of haar kinderen. De staatssecretaris verleent de verblijfsvergunning als de reizigers feitelijk behoren tot het gezin van de referent op het peilmoment.
Eiseres is Nederland ingereisd op 14 juli 2019. Dat is het peilmoment voor de vaststelling van de feitelijke gezinsband tussen eiseres en [dochter] en voor [dochter] ’s leeftijd. [dochter] was op dat moment 22 jaar en dus meerderjarig. De staatssecretaris neemt bij meerderjarige kinderen toch aan dat sprake is van een feitelijke gezinsband met de referent, als sprake is van gezinsleven dat wordt beschermd door artikel 8 van het EVRM. Dat is het geval als het kind valt onder het jongvolwassenenbeleid, of als sprake is van meer dan de gebruikelijke afhankelijkheid. De staatssecretaris heeft in de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) beleidsregels opgenomen voor de beoordeling of er sprake is van een feitelijke gezinsband tussen de ouder en een kind en met betrekking tot de vraag of een meerderjarig kind wordt gezien als jongvolwassene in de zin van artikel 8 van het EVRM. [1] In de beleidsregels staat beschreven dat een meerderjarig kind gezien wordt als jongvolwassene als zij met de ouder in gezinsverband samenleeft, niet in haar eigen onderhoud voorziet en geen zelfstandig gezin heeft gevormd.
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris zich op het standpunt mogen stellen dat [dochter] niet valt onder het jongvolwassenenbeleid. [dochter] is namelijk in 2015 getrouwd en is in 2016 moeder geworden van haar zoon, [(klein)zoon] . Zij heeft dus een eigen gezin gevormd, waardoor zij op het peilmoment niet voldeed aan de voorwaarden van het jongvolwassenenbeleid. De staatssecretaris heeft dan ook mogen stellen dat de feitelijke gezinsband is verbroken, doordat [dochter] een eigen gezin heeft gevormd. Eiseres heeft in haar beroepsgronden nog gewezen op het tijdsverloop in deze procedure, maar dat maakt deze conclusie niet anders, omdat het peilmoment daardoor niet wijzigt.
Verder heeft eiseres gesteld dat de persoonlijke omstandigheden van [dochter] en [(klein)zoon] niet zijn betrokken bij de beoordeling. Zij heeft gewezen op de omstandigheid dat [dochter] een alleenstaande moeder is, die noodgedwongen is teruggekeerd naar Syrië, terwijl de situatie daar in strijd is met artikel 3 van het EVRM. Volgens eiseres betekent dit dat [dochter] nog afhankelijker is van eiseres en is de gezinsband daardoor niet als verbroken te beschouwen. Haar echtgenoot is vermist en er is verder ook niemand om voor hen te zorgen. De rechtbank begrijpt dat eiseres betoogt dat als de gezinsband al verbroken is geweest, deze volgens eiseres erna weer is hersteld, vanwege deze omstandigheden. De rechtbank volgt dit niet. Zonder af te doen aan de moeilijke situatie van [dochter] , zeker na het vermist raken van haar echtgenoot, is het namelijk vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) dat een eenmaal verbroken gezinsband niet kan worden hersteld. [2] Daarin is geen plaats voor een belangenafweging.
8.1
De staatssecretaris heeft verder beoordeeld of sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en [dochter] , waardoor zij zodanig afhankelijk is van eiseres, dat zij om die reden behoort tot haar gezin. Een dergelijke afhankelijkheidsrelatie moet de gebruikelijke banden die tussen ouders en meerderjarige kinderen bestaan, overstijgen.
Volgens eiseres is [dochter] niet in staat om zelfstandig te functioneren. Eiseres heeft gewezen op de psychische problemen van [dochter] en heeft ter onderbouwing een brief van de psycholoog overgelegd, waarin staat dat zij lijdt aan een heftige depressieve stoornis. Hieruit blijkt volgens eiseres dat [dochter] emotioneel afhankelijk is van eiseres, terwijl de staatssecretaris daarover niets heeft gesteld. De situatie van [dochter] is complex. De situatie wordt ook bemoeilijkt omdat [dochter] geen eigen telefoon heeft, maar gebruik maakt van de telefoon van de buurvrouw. Als zij niet meer leeft, kan er helemaal geen contact meer zijn. Dit is ook niet betrokken door de staatssecretaris. Verder kan [dochter] de deur niet uit. Met het besluit maakt de staatssecretaris ook het privéleven van [dochter] onmogelijk. Zij wijst er ook op dat [dochter] met eiseres heeft samengewoond en dat de staatssecretaris dit element niet op de juiste wijze heeft betrokken. Eiseres heeft gewezen op [dochter] ’s slechte financiële situatie en dat zij amper de helft van de maand rondkomt. De financiële steun die zij krijgt is niet voldoende. Zij is afhankelijk van gunsten van derden voor eten en drinken. De staatssecretaris heeft dit aspect ook niet juist betrokken. Eiseres vindt het besluit bovendien tegenstrijdig op dit punt, omdat de staatssecretaris enerzijds gelooft dat sprake is van financiële afhankelijkheid en anderzijds stelt dat geen bewijs is overgelegd. Eiseres stelt verder dat de staatssecretaris ten onrechte niet heeft betrokken dat eiseres is gevlucht en [dochter] alleen is achtergebleven, dat er geen familie meer is in Syrië en dat gevaar dreigt voor het leven van [dochter] en [(klein)zoon] , vanwege onveiligheid, gebrek aan woonruimte, medische zorg en voedsel.
8.2
De rechtbank overweegt als volgt. Hoewel ook uit de verklaringen van eiseres en [dochter] tijdens de hoorzitting blijkt dat [dochter] in een moeilijke situatie verkeert en dat referente en eiseres het hier lastig mee hebben, heeft de staatssecretaris zich op het standpunt mogen stellen dat dit niet voldoende is om aan te nemen dat sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie met referente. Zoals de staatssecretaris terecht heeft gesteld blijkt uit de verklaringen van [dochter] dat zij wel in staat is zelfstandig te functioneren en geen voortdurende zorg nodig heeft. Dat dit anders zou zijn volgt niet uit de verklaringen van eiseres en [dochter] , noch uit de medische informatie die is overgelegd. Zo blijkt uit de verklaringen dat [dochter] in staat is haar zoon dagelijks te verzorgen en dat het nu iets beter gaat, ondanks de moeilijke levensomstandigheden. Zij was ook in staat om zelfstandig op bedevaart te gaan, waarbij ze haar zoon heeft achtergelaten bij de kennis bij wie ze inwoont. Bovendien blijkt uit haar verklaringen dat er derden zijn die haar kunnen helpen, zoals de kennis bij wie zij inwoont. Zij heeft ook toegang tot medische zorg en ondergaat een behandeling. De staatssecretaris heeft – in tegenstelling tot wat eiseres stelt – ook beoordeeld of sprake is van emotionele afhankelijkheid. In dat verband heeft de staatssecretaris kunnen stellen dat de omstandigheid dat eiseres en [dochter] elkaar missen en dat eiseres zich zorgen maakt en haar wil helpen naar een veilige plek, heel begrijpelijk is. Tegelijkertijd is de rechtbank het met de staatssecretaris eens dat dit niet voldoende is om een verdergaande emotionele afhankelijkheid aan te nemen, die de gebruikelijke banden ontstijgt. Dat eiseres en [dochter] nog enige tijd hebben samengewoond is ook meegewogen, maar de rechtbank vindt dat de staatssecretaris hieraan geen bijzonder belang hoefde te hechten in deze beoordeling. Die omstandigheid betekent namelijk op zichzelf niet dat daardoor een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid bestond op het peilmoment.
Met betrekking tot de financiële afhankelijkheid begrijpt de rechtbank dat de staatssecretaris heeft bedoeld dat dit niet is onderbouwd en ook als wel sprake is van financiële afhankelijkheid, die steun op afstand kan worden voortgezet. De rechtbank is het daarmee eens.
9. Ook heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat in het kader van nareis geen ruimte is voor een belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM. Het gaat namelijk in het kader van nareis alleen om de vraag of sprake is van gezinsleven zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM. De belangenafweging speelt een rol bij de vraag of die bepaling noopt tot verlening van een verblijfsvergunning, maar dat is een ander verblijfsdoel. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
10. Dit betekent dat de rechtbank van oordeel is dat de staatssecretaris zich op het standpunt heeft mogen stellen dat [dochter] niet feitelijk behoort tot het gezin van eiseres. Daarmee voldoet [dochter] niet aan de voorwaarden voor een mvv in het kader van nareis en heeft de staatssecretaris de aanvraag van eiseres mogen afwijzen.
De aanvraag ten behoeve van [(klein)zoon]
11. De staatssecretaris heeft aangenomen dat er tussen eiseres en [(klein)zoon] gezinsleven bestaat in de zin van artikel 8 van het EVRM. De staatssecretaris vindt echter dat de belangenafweging niet doorslaat in het belang van [(klein)zoon] en heeft daarom de aanvraag afgewezen. De staatssecretaris heeft daarbij in het voordeel van [(klein)zoon] meegewogen dat hij een geldig document tot grensoverschrijding heeft en dat sprake is van een objectieve belemmering om het gezinsleven in Syrië uit te oefenen. Tegelijkertijd heeft de staatssecretaris in het nadeel van [(klein)zoon] meegewogen dat eiseres een bijstandsuitkering ontvangt en dat [(klein)zoon] jarenlang ten laste zal komen van de openbare kas. Verder is sprake van een eerste toelating, wat in het nadeel van [(klein)zoon] is meegewogen. Er is volgens de staatssecretaris geen sprake van dusdanig bijzondere omstandigheden dat daarom een positieve verplichting op de staatssecretaris rust tot toelating van [(klein)zoon] . Er is contact via de telefoon en dat contact kan voortgezet worden. Verder is niet gebleken dat [(klein)zoon] specifiek van eiseres afhankelijk is. Uit de verklaringen van [dochter] blijkt dat zij in staat is om voor [(klein)zoon] te zorgen. De asielgerelateerde aspecten zijn betrokken bij de beoordeling van de objectieve belemmering. Verder vallen deze buiten dit beoordelingskader. Ook in het nadeel is meegewogen dat [(klein)zoon] geen sterke banden heeft met Nederland. Verder wijst de staatssecretaris erop dat artikel 8 van het EVRM niet strekt tot bescherming van sociaal-economische belangen. Tot slot heeft de staatssecretaris betrokken dat het in het belang van [(klein)zoon] is om bij zijn moeder te blijven en haar aanvraag is afgewezen.
12. Eiseres is het daar niet mee eens en stelt dat de staatssecretaris niet de nodige kennis heeft vergaard omtrent de relevante feiten en omstandigheden en zich daardoor geen goed beeld heeft kunnen vormen. Het besluit is volgens eiseres op dit punt in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel. Verder heeft de staatssecretaris volgens eiseres de verschillende elementen niet in onderlinge samenhang beoordeeld. De rechtbank begrijpt dat eiseres stelt dat de staatssecretaris niet goed heeft gemotiveerd waarom de elementen die in het voordeel van [(klein)zoon] wegen niet doorslaggevend zijn. Verder blijkt volgens eiseres uit de jurisprudentie dat economische belangen niet de enige doorslaggevende belangen zijn. De staatssecretaris heeft niet erkend dat de aard en intensiteit van het gezinsleven samen met de bijzondere omstandigheden maken dat [(klein)zoon] bij eiseres moet verblijven. Het belang van [(klein)zoon] staat voorop en het is in zijn belang om in Nederland te leven in een gezonde omgeving waar hij familieleven heeft, namelijk met eiseres, zijn opa en zijn moeder. Tijdens de zitting is namens eiseres nog gesteld dat de afwijzing van de aanvraag van de moeder van [(klein)zoon] los zou moeten staan van de beoordeling van zijn aanvraag. Het belang van [(klein)zoon] is om in een veilige omgeving op te groeien, waar hij naar school kan, zoals in Nederland. Verder heeft de staatssecretaris volgens eiseres de objectieve belemmering om het gezinsleven in Syrië uit te oefenen onvoldoende zwaarwegend gevonden. Tot slot stelt eiseres dat ten onrechte asielgerelateerde aspecten niet zijn meegenomen in de belangenafweging.
13.1
De rechtbank overweegt dat zij moet beoordelen of de staatssecretaris alle relevante feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging heeft betrokken en, als dit het geval is, of de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat die afweging heeft geresulteerd in een ‘fair balance’ tussen enerzijds het belang van eiseres bij de uitoefening van het familieleven in Nederland en anderzijds het algemeen belang van de Nederlandse samenleving bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid. Deze maatstaf brengt met zich mee dat de toetsing door de rechter enigszins terughoudend moet zijn.
13.2
In tegenstelling tot eiseres vindt de rechtbank dat de staatssecretaris het besluit wel zorgvuldig heeft voorbereid. Hij heeft [dochter] en eiseres gehoord in de bezwaarfase en daarmee kennis vergaard over de relevante feiten en omstandigheden. Uit het bestreden besluit blijkt ook dat de staatssecretaris zich hier rekenschap van heeft gegeven. Eiseres is het niet eens met het gewicht dat de staatssecretaris heeft toegekend aan de verschillende feiten en met de uitkomst van de belangenafweging, maar zij heeft verder niet geconcretiseerd welke feiten daarin ontbreken.
13.3
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris de belangenafweging niet ten onrechte in het nadeel van [(klein)zoon] heeft laten uitvallen en dit ook voldoende heeft gemotiveerd. Anders dan eiseres stelt, heeft de staatssecretaris mogen stellen dat het in beginsel in het belang van [(klein)zoon] is om samen met zijn moeder te zijn, nu zij zijn hoofdverzorger is en altijd is geweest. De staatssecretaris heeft daarom bij de belangenafweging mogen betrekken dat de aanvraag van [dochter] is afgewezen. Dat de veiligheidssituatie in Syrië slecht is en dit asielgerelateerde aspect van belang is, heeft de staatssecretaris betrokken met de vaststelling dat sprake is van een objectieve belemmering om het familieleven in Syrië uit te oefenen. De staatssecretaris mocht zich daarbij op het standpunt stellen dat een verdergaande beoordeling van de asielgerelateerde aspecten niet in deze reguliere procedure maar in een asielprocedure een rol spelen. Het bestaan van de objectieve belemmering om het gezinsleven in Syrië uit te oefenen, maakt op zichzelf echter niet dat de belangenafweging in het voordeel van [(klein)zoon] had moeten uitvallen, nu er meerdere belangen zijn die de staatssecretaris in het nadeel van [(klein)zoon] heeft mogen laten wegen. Zo heeft de staatssecretaris het economisch belang, het feit dat sprake is van een eerste toelating en dat [(klein)zoon] geen sterke banden heeft met Nederland in zijn nadeel mogen laten wegen. Het is dus ook niet zo dat het economisch belang van de Staat als enige factor de doorslag heeft gegeven. Al met al heeft de staatssecretaris niet ten onrechte gesteld dat er geen sprake is van een zodanig bijzondere situatie die de staatssecretaris verplicht om aan [(klein)zoon] verblijf toe te staan. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de afwijzing van de aanvragen in stand blijft.
15. Gelet op wat de rechtbank in rechtsoverweging 4 heeft overwogen moet de staatssecretaris het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten. De staatssecretaris moet deze vergoeding betalen. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor de zitting, met een waarde per punt van € 837,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 181,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.I. van Meel, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Diele, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie paragraaf C2/4.1 en paragraaf B7/3.8.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
2.Zie de uitspraken van 10 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2671, of van 9 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3067.