ECLI:NL:RBDHA:2024:11297

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 juli 2024
Publicatiedatum
19 juli 2024
Zaaknummer
NL24.21701
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M. Emaus-Visschers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de asielaanvraag en de verantwoordelijkheid van Kroatië onder de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 15 juli 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag afgewezen met het argument dat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 26 juni 2024 behandeld, waarbij zowel de eiser als de gemachtigden van de eiser en de minister aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft gesteld dat Kroatië verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser, gebaseerd op de Dublinverordening. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de beslissing van de minister om de aanvraag niet in behandeling te nemen in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie regels heeft voor de behandeling van asielaanvragen en dat Nederland op 29 januari 2024 Kroatië heeft verzocht om eiser terug te nemen. De autoriteiten van Kroatië hebben niet binnen de gestelde termijn gereageerd, waardoor de verantwoordelijkheid van Kroatië is vastgesteld.

Eiser heeft betoogd dat hij in Kroatië geen asielaanvraag heeft ingediend en dat de minister onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de situatie in Kroatië. De rechtbank oordeelt echter dat de minister voldoende onderzoek heeft verricht en dat er geen aanwijzingen zijn dat eiser bij terugkeer naar Kroatië een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank concludeert dat de minister zich terecht op het interstatelijk vertrouwensbeginsel heeft gebaseerd en dat de asielaanvraag van eiser niet op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan hem had moeten worden voorgelegd.

De rechtbank wijst erop dat eiser voldoende gelegenheid heeft gehad om zijn bezwaren naar voren te brengen en dat zijn beroep ongegrond wordt verklaard. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen een week hoger beroep aantekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.21701

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 juli 2024 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. S. Kalu-Mollema),
en
de minister van Asiel en Migratie,voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
(gemachtigde: mr. J.D. Albarda).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 22 mei 2024 niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 26 juni 2024, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening hangende dit beroep [1] , op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser, omdat Kroatië verantwoordelijk zou zijn voor de asielaanvraag. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2] Nederland heeft op
29 januari 2024 de autoriteiten van Kroatië op grond van artikel 18, eerste lid, onder b van de Dublinverordening verzocht om eiser terug te nemen. De autoriteiten van Kroatië hebben niet binnen twee weken gereageerd. Daarom staat sinds 13 februari 2024 de verantwoordelijkheid van Kroatië vast. Op 13 februari 2024 zijn de autoriteiten van Kroatië alsnog akkoord gegaan met het verzoek om eiser terug te nemen, met de mededeling dat ze op grond van artikel 20, vijfde lid, van de Dublinverordening akkoord gaan om verder te kunnen gaan met vast te stellen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag.
Welke lidstaat is verantwoordelijk voor de asielaanvraag?
5. Eiser stelt allereerst dat hij in Kroatië geen asielaanvraag heeft ingediend, omdat hij uitsluitend vingerafdrukken heeft afgegeven in Kroatië. Eiser betoogt dat een asielaanvraag pas als ingediend wordt beschouwd wanneer sprake is van een schriftelijk document, afgegeven door de autoriteiten van dat land, waarop staat dat asiel is aangevraagd. [3] Eiser betoogt in de tweede plaats dat de grondslag van het akkoord door Kroatië op 13 februari 2024 maakt dat Kroatië haar verantwoordelijkheid voor de behandeling van zijn asielverzoek en daarmee de belofte om zich in de asielprocedure te houden aan de internationale verplichtingen niet heeft erkend. In dat akkoord staat namelijk dat het verzoek om terugname, dat is gedaan op grond van artikel 18, eerste lid en onder b, van de Dublinverordening, wordt geaccepteerd op grond van artikel 20, vijfde lid, van de Dublinverordening zodat Kroatië verder kan gaan met vast te stellen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Nu de termijnen voor Kroatië om op grond van de Dublinverordening nog te claimen op een andere lidstaat zijn verstreken, had geen akkoord kunnen worden gegeven op grond van artikel 20, vijfde lid, van de Dublinverordening.
5.1.
Het betoog van eiser slaagt niet. De minister heeft zich allereerst terecht op het standpunt gesteld dat eiser een verzoek om internationale bescherming in Kroatië heeft ingediend, omdat uit de gegevens van Eurodac blijkt dat eiser op 26 oktober 2023 in Kroatië een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. De minister mag erop vertrouwen dat de gegevens die door andere lidstaten in Eurodac zijn geregistreerd juist zijn en zorgvuldig zijn verkregen. [4] Bovendien heeft eiser tijdens het aanmeldgehoor op de vraag of hij in Kroatië een verzoek om internationale bescherming heeft gedaan, verklaard: “Dat klopt wel denk ik.” [5]
5.2.
Wat betreft het claimakkoord stelt de rechtbank voorop dat Nederland op 29 januari 2024 de autoriteiten van Kroatië heeft verzocht om eiser terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid en onder b, van de Dublinverordening. De autoriteiten van Kroatië hebben niet binnen twee weken gereageerd, wat gelijk staat met de aanvaarding van het verzoek (fictief akkoord). [6] Vervolgens heeft Kroatië alsnog een expliciet akkoord gegeven op grond van artikel 20, vijfde lid, van de Dublinverordening. Dat expliciete akkoord is, vanwege het dan al tot stand gekomen fictieve akkoord, dus ten overvloede.
5.3.
Eisers betoog dat het fictieve akkoord niet geldig is omdat Kroatië na totstandkoming van het fictieve akkoord heeft aangegeven dat sprake is van een situatie als in artikel 20, vijfde lid, van de Dublinverordening, slaagt niet. Artikel 25, vijfde lid, van de Dublinverordening bepaalt namelijk slechts dat het fictieve akkoord de verplichting meebrengt om de asielzoeker terug te nemen. Het verplicht Kroatië dus niet om de asielaanvraag in behandeling te nemen, wanneer zij op grond van artikel 20, vijfde lid, van de Dublinverordening nog ruimte heeft om bij een andere lidstaat te claimen. Het gebruik van een eventuele onjuiste claimgrond in het verzoek om terugname doet niet af aan de verantwoordelijkheid van Kroatië voor het behandelen van de asielaanvraag van eiser. [7]
Heeft de minister het bestreden besluit onzorgvuldig voorbereid?
6. Eiser betoogt allereerst dat de minister in het voornemen niet is ingegaan op de inhoudelijke aspecten van eiser. [8] Het is voor eiser daarom niet mogelijk om in de zienswijze op de standpunten van de minister te reageren. Daar komt bij dat eiser niet in de gelegenheid is gesteld om te spreken met zijn gemachtigde over zijn rechten en verplichtingen volgens de Dublinverordening, waardoor aan eiser uitstel had moeten worden verleend voor het indienen van de zienswijze. Dat eiser geen correcties en aanvullingen op het aanmeldgehoor Dublin heeft ingediend, doet niets af aan het gegeven dat de minister de persoonlijke communicatie tussen eiser en zijn gemachtigde heeft geschaad.
6.1.
Dit betoog slaagt niet. De minister stelt zich allereerst terecht op het standpunt dat hij in het voornemen uiteen heeft gezet dat en waarom Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser en dat hij alle bezwaren die eiser naar voren heeft gebracht tijdens het aanmeldgehoor en in de zienswijze inhoudelijk heeft beoordeeld in het besluit. Er bestaat daarom geen grond voor het oordeel dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid. [9] De verwijzing van eiser naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam van 3 juni 2024, geeft geen aanleiding om van de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) af te wijken. De minister stelt zich in de tweede plaats terecht op het standpunt dat geen aanleiding bestaat om uitstel te verlenen voor het indienen van de zienswijze. Eiser heeft de (voorlopige) zienswijze op 5 maart 2024 ingediend en is, zo stelt de minister terecht, voldoende in de gelegenheid geweest om de zienswijze nader aan te vullen.
Heeft de minister voldoende onderzoek verricht?
7. Eiser betoogt allereerst dat uit het arrest van het Hof van Justitie van 29 februari 2024 volgt dat op de minister een plicht rust om te onderzoeken of eiser bij terugkeer naar Kroatië risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest. Dat pushbacks en bewaring niet zonder meer aan een Dublinoverdracht in de weg staan, maakt dit niet anders, omdat onder bepaalde omstandigheden de autoriteiten uit eigen beweging moeten nagaan of uit openbare informatie aanwijzingen volgen dat de vreemdeling na overdracht te maken krijgt met systeemfouten in de asielprocedure. Eiser stelt in de tweede plaats dat de informatie die de minister over Kroatië heeft ingewonnen onbetrouwbaar, niet objectief en te summier is. [10] De minister heeft ten onrechte de conclusie van de Europese Commissie betrokken bij zijn onderzoek, omdat de Europese Commissie tekortschiet in het houden van toezicht op de grensoperaties van de Kroatische autoriteiten. Niet valt in te zien hoe de commissie dan zou kunnen garanderen dat Kroatië bijvoorbeeld een zerotolerance beleid hanteert ten aanzien van het geweld aan de grens. Verder betoogt eiser dat de minister ten onrechte uitgaat van de informatie van de Kroatische autoriteiten uit hun brief aan de minister van 15 november 2022. In deze brief ontkennen de Kroatische autoriteiten namelijk dat zij zich ooit schuldig hebben gemaakt aan pushbacks, terwijl een toename van pushbacks uit Kroatië is geconstateerd sinds de toetreding van Kroatië tot het schengengebied en deze pushbacks nog altijd plaatsvinden. [11] De minister heeft bovendien geen objectieve informatie ingebracht die wijst op een ander beeld.
7.1.
Dit betoog slaagt niet. De minister stelt zich terecht op het standpunt dat hij voldoende heeft onderzocht of eiser bij terugkeer naar Kroatië een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest te wachten staat.
7.2.
Uit het arrest van het Hof van Justitie van 29 februari 2024 waar eiser naar verwijst, volgt dat het in de eerste plaats aan de vreemdeling is om aannemelijk te maken dat een andere lidstaat zich niet houdt aan zijn verdragsverplichtingen. Vervolgens is het aan de minister om deze informatie te onderzoeken en te beoordelen. Daarbij dient de minister in een voorkomend geval op eigen initiatief rekening te houden met relevante informatie waarvan hij niet onkundig kan zijn met betrekking tot mogelijke structurele tekortkomingen in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen voor personen die in de verantwoordelijke lidstaat om internationale bescherming verzoeken. [12] Als sprake is van ernstige, op feiten berustende gronden om aan te nemen dat er in het geval van overdracht een reëel risico op dergelijke behandelingen bestaat, moet van die overdracht worden afgezien, tenzij individuele garanties worden gevraagd en verstrekt en deze geloofwaardig en toereikend zijn om elk reëel risico op een onmenselijke of vernederende behandeling uit te sluiten. [13]
7.3.
De Afdeling heeft de minister bij haar uitspraak van 13 april 2022 [14] de opdracht gegeven om nader onderzoek te doen en heeft bij haar uitspraak van 13 september 2023 [15] geoordeeld dat de minister aan zijn onderzoeksplicht heeft voldaan. [16] Bovendien blijft het uitgangspunt dat uit het interstatelijk vertrouwensbeginsel voortvloeit dat de minister in het algemeen geen onderzoek naar de asielprocedure en opvangvoorzieningen in een andere lidstaat hoeft te doen zolang niet aannemelijk is gemaakt dat niet langer van dat beginsel kan worden uitgegaan. [17] Uit het door eiser aangevoerde arrest van het Hof van Justitie van 29 februari 2024 blijkt niet dat de minister in dit geval onvoldoende onderzoek heeft verricht of in het geval van overdracht aan Kroatië een reëel risico bestaat op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest. De minister kon bij zijn onderzoek de conclusie van de Europese Commissie betrekken dat Kroatië voldoet aan de voorwaarden voor de toepassing van het Schengenacquis. Dat de Europese Commissie tekort zou schieten in het houden van toezicht op de grensoperatie, maakt dat niet anders. Ook de stelling van eiser dat de minister ten onrechte uitgaat van de informatie van de Kroatische autoriteiten, omdat de Kroatische autoriteiten ontkennen dat ooit pushbacks hebben plaatsgevonden, slaagt niet. Naar aanleiding van de situatie in Kroatië heeft Kroatië een monitoringsmechanisme ingesteld voor onderzoek. De Commissie zit in de Adviesraad van dit mechanisme en kan hiermee zicht houden op misstanden en aanbevelingen doen voor verbeteringen. Het feit dat Kroatië (als enige lidstaat) dit mechanisme heeft en berichtgeving over misstanden onderzoekt, wordt positief geacht. [18] Hieruit blijkt geen ontkenning van de Kroatische autoriteiten dat ooit pushbacks hebben plaatsgevonden.
Mag de minister voor Kroatië uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
8. Eiser stelt dat de minister voor Kroatië ten onrechte uitgaat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, omdat uit landeninformatie blijkt dat pushbacks in Kroatië op grote schaal plaatsvinden. Vluchtelingen in Kroatië lopen niet alleen in de grensgebieden het risico op pushbacks, maar zij krijgen ook na het bereiken van het Kroatische grondgebied te maken met gewelddadige pushbacks en worden tevens uitgezet door de Kroatische autoriteiten na een asielaanvraag. [19] De Kroatische politie is eind maart begonnen met massale deportaties van migranten naar Bosnië en Herzegovina, waardoor iedere asielzoeker in Kroatië het risico loopt op pushbacks. [20] Verder betoogt eiser dat terugkerende Dublinclaimanten niet direct bij inreis geregistreerd staan als asielzoekers en pas na de formele registratie kunnen aantonen dat zij asielzoekers zijn die rechtmatig verblijven op het grondgebied. [21] Het wenden tot de Kroatische autoriteiten met de wens om asiel aan te vragen, levert daarom in Kroatië al een risico op een pushback op. [22] Verder betoogt eiser dat er geen niet-gouvernementele organisatie aanwezig mag zijn op de luchthaven waar overgedragen Dublinclaimanten aankomen, wat ervoor zorgt dat eiser bij aankomst in Kroatië geen hulp of bescherming kan vragen tegen gedragingen van de autoriteiten. [23] Ten slotte stelt eiser dat er geen effectieve manier is om te klagen in Kroatië over mishandelingen of pushbacks, omdat uit de landeninformatie volgt dat de Kroatische autoriteiten bewijsmateriaal vernietigen en advocaten en hulporganisaties worden gehinderd in het klagen over mensenrechtenschendingen. [24]
8.1.
Dit betoog slaagt niet. De minister heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat voor Kroatië in het algemeen mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. In recente uitspraken heeft de Afdeling zich nadrukkelijk uitgelaten over de situatie in de Kroatische opvang en asielprocedure. De Afdeling komt tot de conclusie dat de minister de serieuze aanknopingspunten dat Dublinclaimanten te maken kunnen krijgen met pushbacks, voldoende heeft weggenomen. [25] De Afdeling is uitgegaan van informatie van de Kroatische autoriteiten van 15 november 2022 en de door de minister opgestelde beslisnota van 21 december 2024 [26] , waaruit blijkt dat overgedragen Dublinclaimanten niet het risico lopen om door Kroatië te worden uitgezet zonder behandeling van hun asielverzoek of tijdens de behandeling van hun asielverzoek. De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding om van dit oordeel af te wijken. Het is niet gebleken dat een overdracht aan Kroatië (in)direct het reële risico op een schending van artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest met zich brengt. [27] In de factsheet van het CPS van 19 januari 2024, waar de Afdeling zich nog niet over heeft uitgelaten, vindt de rechtbank geen concrete aanknopingspunten voor het oordeel dat, anders dan de Kroatische autoriteiten hebben vermeld, Dublinclaimanten na overdracht te maken krijgen met pushbacks. Evenmin blijkt hieruit dat asielaanvragen van Dublinclaimanten in Kroatië niet of onzorgvuldig worden behandeld en dat zij geen toegang zullen krijgen tot opvang. De stelling van eiser dat hij na terugkeer niet kan worden onderscheiden van andere asielzoekers en daarom het risico loopt om uitgezet te worden, slaagt niet. Uit de verklaringen van eiser tijdens de zitting over zijn ervaringen in Kroatië blijkt niet dat hij na overdracht een reëel risico loopt op een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest. Daaruit blijkt namelijk niet dat eiser na overdracht als Dublinterugkeerder in een vergelijkbare situatie terecht zal komen. Eiser wordt middels een claimakkoord overgedragen, zodat het voor de Kroatische autoriteiten duidelijk is dat eiser een Dublinclaimant is. De stelling van eiser dat er geen effectieve manier is om te klagen in Kroatië over mishandelingen of pushbacks, omdat uit de landeninformatie volgt dat de Kroatische autoriteiten bewijsmateriaal vernietigen en advocaten en hulporganisaties worden verhinderd in het klagen over mensenrechtenschendingen, slaagt niet. Eiser wijst in dit verband naar het BVMN-rapport [28] . Dit rapport biedt volgens de Afdeling geen aanknopingspunten voor het oordeel dat Dublinclaimanten niet worden opgenomen in de nationale asielprocedure. Bovendien ligt het op de weg van eiser om over een onrechtmatige behandeling te klagen bij de Kroatische autoriteiten of de (hoogste) rechter. Het is niet gebleken dat eiser heeft geprobeerd te klagen bij de Kroatische autoriteiten.
Had de minister toepassing moeten geven aan artikel 17 van de Dublinverordening?
9. Eiser stelt dat de minister de asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich had moeten trekken. Eiser betoogt dat hij onvoldoende de kans heeft gehad om zijn bezwaren tegen overdracht aan Kroatië in het gehoor naar voren te brengen. Wat eiser heeft meegemaakt in Kroatië is onvoldoende aan bod gekomen in het Dublingehoor. Eiser heeft tijdens de zitting verklaard dat hij is afgekapt en er niet is gevraagd naar de ervaringen in Kroatië. Ook heeft eiser niet de gelegenheid gekregen om dit tijdig met zijn gemachtigde te bespreken. Eiser heeft tijdens de zitting verklaard dat hij is mishandeld door de autoriteiten en vervolgens is weggestuurd zonder dat zijn asielaanvraag in behandeling is genomen. Deze omstandigheden maken dat overdracht aan Kroatië van onevenredige hardheid getuigt. De reden dat eiser dit niet eerder heeft verteld, is omdat hij alles wat hij heeft meegemaakt in Kroatië heeft weggedrukt.
9.1.
Dit betoog slaagt niet. De gemachtigde van de minister heeft tijdens de zitting voldoende gemotiveerd waarom de minister in de ervaringen van eiser geen aanleiding ziet om de asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling te nemen. De minister kan overwegen dat niet is gebleken dat het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag vanwege de persoonlijke ervaringen van eiser in Kroatië van onevenredige hardheid getuigt. De stelling van eiser dat hij dit niet eerder heeft kunnen vertellen, omdat hij zijn ervaringen in Kroatië heeft weggedrukt, maakt dit oordeel niet anders. Eiser heeft in het aanmeldgehoor voldoende gelegenheid gekregen om te vertellen over zijn persoonlijke ervaringen in Kroatië. In het aanmeldgehoor is aan eiser gevraagd of hij persoonlijke problemen heeft ondervonden in Kroatië en daarop heeft eiser verklaard van niet. Verder heeft eiser verklaard dat hij zelfstandig zal vertrekken als hij terug moet naar Kroatië. [29]

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag in stand blijft en eiser aan Kroatië mag worden overgedragen. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Emaus-Visschers, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Berendsen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zaaknummer NL24.21701
2.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
3.Eiser wijst ter onderbouwing op de factsheet van European Union Agency for Asylum (EUAA) en HvJEU 26 juli 2017, ECLI:EU:C:2017:587.
4.ABRvS 27 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:653.
5.Rapport aanmeldgehoor, p. 5.
6.Dit volgt uit artikel 25, tweede lid, van de Dublinverordening.
7.ABRvS 24 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2289, r.o. 7.3-7.4.
8.Eiser wijst ter onderbouwing op Rb. Den Haag (zp Amsterdam) 3 juni 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:8597, r.o. 4 – 4.5.
9.De rechtbank ziet steun voor haar oordeel in de uitspraak: ABRvS 23 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4348.
10.Eiser wijst ter onderbouwing op HvJ 29 februari 2024, ECLI:EU:C:2024:195 (
11.Eiser wijst ter onderbouwing op het rapport van Border Violence Monitoring Network (BVMN) over januari 2023.
12.HvJEU 29 februari 2024, ECLI:EU:C:2024:195, r.o. 72 en 78.
13.HvJEU 29 februari 2024, ECLI:EU:C:2024:195, r.o. 80.
14.ABRvS 13 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1043.
15.ABRvS 13 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3411 en ECLI:NL:RVS:2023:3479.
16.De conclusie van de Europese Commissie, informatie van Vluchtelingenwerk Nederland en informatie van het Kroatische Centre of peace Studies (CPS) zijn bij dit onderzoek betrokken.
17.HvJEU 21 december 2011, ECLI:EU:C:2011:865, r.o. 80 (
18.Beslisnota van de Minister van Justitie en Veiligheid van 21 december 2022, bijlage bij Kamerbrief inzake Dublinoverdrachten aan Kroatië, kenmerk 4392657.
19.Eiser wijst ter onderbouwing op ABRvS 13 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1042, ECLI:NL:RVS:2022:1043, r.o. 6.3, de factsheet van CPS van 19 januari 2024 en Black Book of Pushbacks van BVMN.
20.Eiser wijst ter onderbouwing op het maandelijkse rapport over maart 2023 van BVMN, de editie van het grondrechtenrapport van de European Union Agency for Fundamental Rights (FRA) van 8 juni 2023 en Rechtbank Den Haag (zp Amsterdam) 6 juni 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:8122, r.o. 5.4.
21.Eiser wijst ter onderbouwing op de factsheet van EUAA van mei 2023.
22.Eiser wijst ter onderbouwing op het Black Book of Pushbacks van BVMN.
23.Eiser wijst ter onderbouwing op het AIDA Country Report: Croatia (update 2023).
24.Eiser wijst ter onderbouwing op het Black Book of Pushbacks, p. 18 en 30 en het rapport van het CPS.
25.ABRvS 13 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3411 en ECLI:NL:RVS:2023:3479.
26.Beslisnota van de Minister van Justitie en Veiligheid van 21 december 2022, bijlage bij Kamerbrief inzake Dublinoverdrachten aan Kroatië, kenmerk 4392657.
27.De Afdeling heeft bij haar uitspraak van 13 september 2023 de getuigenissen van BVMN betrokken en heeft overwogen dat daaruit niet blijkt dat deze getuigenissen afkomstig zijn van Dublinclaimanten.
28.Zie hiervoor voetnoot 10.
29.Rapport gehoor, p. 7.