Overwegingen
1. Eisers stellen te zijn geboren op respectievelijk [geboortedatums] . Zij stellen de Eritrese nationaliteit te hebben. Eiser I en eiseres I zijn de ouders van eiser II, eiseres II en eiser III. Eisers beogen verblijf bij referent, hun gestelde zoon respectievelijk broer. Referent heeft namens eisers een aanvraag ingediend voor een mvv.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Op 28 september 2022 hebben eisers hiertegen bezwaar gemaakt. Op 22 mei 2023 hebben zij verweerder in gebreke gesteld, omdat nog niet beslist was op het bezwaar. Op 8 juni 2023 hebben zij beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op het bezwaar. Verweerder heeft vervolgens op 7 juli 2023 het bestreden besluit genomen. Op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Awbheeft het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit van rechtswege ook betrekking op het alsnog genomen besluit.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het tegen het primaire besluit gemaakte bezwaar kennelijk ongegrond verklaard. Verweerder heeft de identiteit van eiser I en eiseres I aannemelijk geacht en heeft eiser II, eiseres II en eiser III het voordeel van de twijfel gegund voor wat betreft hun identiteit. Verweerder heeft verder aan eisers het voordeel van de twijfel gegund voor wat betreft het aantonen van de familierechtelijke relatie. Verweerder heeft geen nader onderzoek opgestart, omdat voor verweerder op voorhand duidelijk is dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRMin het nadeel van eisers uitvalt. Voorafgaand aan die belangenafweging heeft verweerder overwogen dat referent onder het jongvolwassenenbeleid valt en dat tussen referent, eiser I en eiseres I gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM wordt aangenomen als de familierechtelijke relatie zou komen vast te staan. Tussen referent, eiser II, eiseres II en eiser III is geen sprake van gezinsleven, omdat zij geen hechte persoonlijke banden hebben. Bij de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM heeft verweerder geconcludeerd dat de belangen van de Nederlandse overheid zwaarder wegen dan het belang van eisers en referent.
4. Eisers voeren tegen het bestreden besluit het volgende aan. Verweerder heeft ten onrechte referent niet gehoord in de bezwaarfase. Dat referent voorafgaand aan het primaire besluit wel is gehoord, maakt niet dat er geen reden was om hem in bezwaar nogmaals te horen. Daarbij wijzen eisers op de uitspraak van de Afdelingvan 6 juli 2022en IB2022/72. Daarnaast is ten onrechte niet vastgesteld of sprake is van gezinsleven tussen eiser I, eiseres I en hun kinderen eiser II, eiseres II en eiser III en wat de gevolgen daarvan zijn. Ook is ten onrechte geen gezinsleven aangenomen tussen referent en zijn broers en zus, eiser II, eiseres II en eiser III. Er is namelijk wel degelijk sprake van hechte persoonlijke banden tussen hen. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom de omstandigheid dat zij altijd in gezinsverband samen hebben gewoond onvoldoende is om het gezinsleven aan te nemen. Eisers verwijzen in dit kader naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 16 maart 2023.Verder heeft verweerder ten onrechte de belangenafweging in het nadeel van eisers laten uitvallen. Verweerder heeft hierbij onvoldoende rekening gehouden met de voorgeschiedenis van referent die maakte dat hij pas na een aantal jaar een aanvraag voor gezinshereniging kon indienen. Verweerder heeft ten onrechte in het nadeel meegewogen dat referent niet over voldoende inkomen beschikt. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom het economisch belang van de Nederlandse staat prevaleert boven de belangen van eisers, waarbij geldt dat sprake is van een objectieve belemmering om het gezinsleven in Eritrea uit te oefenen. Tot slot doen eisers een beroep op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 21 juli 2023,waaruit volgens eisers blijkt dat verweerder in hun zaak een onjuist toetsingskader heeft toegepast.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Het beroep gericht tegen het niet tijdig beslissen
5. De rechtbank stelt vast dat verweerder met het bestreden besluit alsnog heeft beslist op het bezwaar van eisers en aan hen een bestuurlijke dwangsom heeft toegekend wegens het niet tijdig beslissen op het bezwaar. Nu verweerder een besluit op het bezwaar heeft genomen, hebben eisers geen procesbelang meer bij een beoordeling van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Het beroep is, voor zover het is gericht tegen het niet-tijdig beslissen, daarom niet-ontvankelijk.
6. Nu tussen partijen niet in geschil is dat de beslistermijn door verweerder is overschreden en pas na deze overschrijding een besluit op het bezwaar is genomen, zal de rechtbank verweerder veroordelen in de proceskosten van eisers voor het beroep niet-tijdig beslissen.
Het beroep gericht tegen het bestreden besluit
7. Verweerder heeft niet ten onrechte geconcludeerd dat tussen eiser II, eiseres II, eiser III en referent geen sprake is van hechte persoonlijke banden die maken dat gesproken kan worden van familie- of gezinsleven zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat de relatie tussen hen de gebruikelijke omgang niet ontstijgt. Hierbij heeft verweerder niet ten onrechte meewogen dat referent niet los van zijn ouders heeft samengewoond met zijn broers en zus en dat geen sprake is van zorgtaken voor elkaar. Ook heeft verweerder niet ten onrechte gewezen op de verklaringen van eiser dat hij weinig contact heeft met zijn broers en zussen en dat geen sprake is van financiële afhankelijkheid tussen hen. Anders dan eisers menen, heeft verweerder de omstandigheid dat referent gevlucht is uit Eritrea ook betrokken bij de beoordeling. Verweerder heeft kunnen concluderen dat ook voor de vlucht van referent al geen sprake was van een relatie die de gebruikelijke banden overstijgt. De omstandigheid dat referent tot aan zijn vertrek uit Eritrea wel in gezinsverband heeft samengewoond met zijn broers en zus, heeft verweerder onvoldoende kunnen achten voor de conclusie dat de banden tussen hen de gebruikelijke banden overstijgen. Nu verweerder in het geval van de broers en zus van referent voldoende heeft gemotiveerd waarom geen sprake is van beschermenswaardig gezinsleven, slaagt het beroep op de uitspraak van zittingsplaats Arnhem van 16 maart 2023 niet.
8. Verweerder heeft verder de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM in het nadeel van eisers kunnen laten uitvallen. Deze conclusie heeft verweerder voldoende gemotiveerd. In de belangenafweging heeft verweerder alle relevante feiten en omstandigheden conform IB 2020/80 kenbaar meegewogen en daarbij duidelijk aangegeven of deze feiten en omstandigheden in het nadeel of het voordeel van eisers zijn meegewogen. Verweerder heeft in het nadeel van eisers kunnen meewegen dat referent onvoldoende middelen van bestaan heeft om eisers te kunnen onderhouden. Daardoor heeft verweerder aannemelijk kunnen achten dat eisers bij toelating tot Nederland een aanzienlijke tijd ten laste zullen komen van de openbare kas. Dat het gebrek aan inkomen van referent is meegewogen in het kader van de toepasselijkheid van het jongvolwassenenbeleid, laat onverlet dat verweerder dit ook in de belangenafweging (ten nadele van eisers) kan betrekken. De rechtbank volgt eisers verder niet in hun stelling dat verweerder in de belangenafweging geen dan wel onvoldoende rekening heeft gehouden met de voorgeschiedenis van referent en het tijdsverloop. Zo heeft verweerder overwogen dat het niet aan de IND is te wijten dat het drie jaar heeft geduurd voordat referent asiel kreeg, maar dat dit komt doordat referent pas bij zijn derde asielaanvraag de voor inwilliging benodigde documenten heeft overgelegd. Ook heeft verweerder meegewogen dat referent gevlucht is, maar dat hij ook een stap naar zelfstandigheid heeft gezet nu er zeven jaar is verstreken sinds hij met eisers heeft samengeleefd. Verweerder heeft daarnaast voldoende gemotiveerd dat hoewel in het voordeel van eisers wordt meegenomen dat sprake is van een objectieve belemmering om het gezinsleven in Eritrea uit te oefenen, dit niet maakt dat de belangenafweging in het voordeel van eisers uitvalt. Verweerder heeft niet ten onrechte overwogen dat de aard en intensiteit van het gezinsleven niet dusdanig is dat het niet op de huidige manier kan worden voortgezet. Daarbij heeft verweerder de emotionele afhankelijkheid tussen referent en eisers betrokken en geconcludeerd dat geen sprake is van een bijzondere afhankelijkheid. Eisers worden niet gevolgd in hun stelling dat verweerder hiermee blijk heeft gegeven van een onjuist toetsingskader.
9. Gelet op de uitkomst van de belangenafweging heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien voor nader onderzoek naar de identiteit van eiser II, eiseres II en eiser III en de familierechtelijke relatie tussen eisers en referent. Ook heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om te beoordelen of tussen eisers onderling gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM bestaat. Verweerder heeft terecht overwogen dat de beoordeling of sprake is van gezinsleven tussen referent en eisers niet zo ver strekt dat hierbij ook de situatie dat eiser I en eiseres I wel naar Nederland mogen komen en de andere eisers niet, beoordeeld dient te worden. Deze situatie is immers niet aan de orde nu geen van allen verblijf is toegestaan.
10. De rechtbank volgt eisers voorts niet in hun betoog dat de hoorplicht is geschonden. Het uitgangspunt is dat verweerder een vreemdeling in bezwaar moet horen in zaken waarin een beroep wordt gedaan op artikel 8 van het EVRM, maar hiervan kan worden afgeweken in een individuele zaak. In dit geval mocht verweerder afwijken van het uitgangspunt, omdat wat eisers in bezwaar hebben aangevoerd op voorhand niet kon afdoen aan het primaire besluit. Eisers hebben in bezwaar geen nieuwe feiten en omstandigheden naar voren gebracht. Daarnaast hebben eisers in bezwaar kenbaar gemaakt dat medische stukken aangaande eiser I en eiseres I niet kunnen worden verkregen en dat verweerder voor inkomensgegevens Suwinet diende te raadplegen. Verder is niet gebleken van specifieke omstandigheden waarover eisers of referent gehoord hadden moeten worden en is in de bezwaarfase door de gemachtigde van eisers ook niet verzocht om een hoorzitting. Verweerder heeft gelet hierop kunnen afzien van een hoorzitting in bezwaar.
11. Het beroep van eisers is niet-ontvankelijk voor zover dit zich richt tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar. Eisers krijgen hiervoor wel een vergoeding van hun proceskosten. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 875 en een wegingsfactor 0,5).
12. Het beroep voor zover gericht tegen het bestreden besluit is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling in het beroep voor zover het gericht is tegen het bestreden besluit bestaat geen aanleiding.