ECLI:NL:RBDHA:2024:11076
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing visumaanvraag wegens onvoldoende sociale en economische binding met Soedan
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiseres, een Soedanese vrouw, tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een visum voor kort verblijf. De aanvraag was ingediend om haar echtgenoot, de heer [naam 2], te bezoeken. De minister van Buitenlandse Zaken had de aanvraag op 20 juni 2022 afgewezen, met als reden dat er redelijke twijfel bestond over het voornemen van eiseres om het grondgebied van de EU te verlaten voor het verstrijken van de geldigheidsduur van het visum. Dit besluit werd in het bestreden besluit van 21 april 2024 gehandhaafd, waarbij het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond werd verklaard.
De rechtbank heeft op 11 juli 2024 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van de minister aanwezig was, maar de gemachtigde van eiseres niet. De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft geoordeeld dat eiseres onvoldoende sociale en economische binding met Soedan heeft aangetoond. Eiseres woont alleen in Soedan, is getrouwd met haar referent in Nederland, en heeft geen kinderen. De rechtbank oordeelt dat de minister zich op het standpunt heeft mogen stellen dat er geen garantie is voor een tijdige terugkeer naar Soedan.
Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de minister terecht heeft afgezien van het horen in de bezwaarfase, omdat het bezwaar kennelijk ongegrond was. De rechtbank concludeert dat de visumaanvraag van eiseres terecht is afgewezen en dat het beroep ongegrond is. Eiseres krijgt geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.