ECLI:NL:RBDHA:2024:11014

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 juli 2024
Publicatiedatum
17 juli 2024
Zaaknummer
NL24.26495
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolgberoep inzake maatregel van bewaring van een Ghanese vreemdeling met verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 12 juli 2024 uitspraak gedaan in een vervolgberoep van een Ghanese vreemdeling tegen de maatregel van bewaring die op 14 februari 2024 door de minister van Asiel en Migratie was opgelegd. De vreemdeling, die stelt dat hij ongedocumenteerd is en geen zicht heeft op uitzetting naar Ghana, heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van de maatregel van bewaring en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft, omdat zij voldoende voorgelicht is op basis van het digitale dossier en de overgelegde stukken.

De rechtbank overweegt dat de maatregel van bewaring nog geen zes maanden duurt, waardoor verweerder niet verplicht is een (verzwaarde) belangenafweging te maken. De rechtbank concludeert dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt. De vreemdeling heeft niet meegewerkt aan de presentatie aan de Ghanese autoriteiten en heeft ook andere stappen om zijn identiteit aan te tonen niet ondernomen. De rechtbank oordeelt dat de langere duur van de maatregel voor rekening van de vreemdeling komt.

Verder oordeelt de rechtbank dat verweerder voldoende voortvarend handelt en dat de gronden voor de maatregel van bewaring nog steeds van toepassing zijn. De rechtbank wijst het beroep van de vreemdeling ongegrond en wijst ook het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.26495

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. D. Matadien),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
verweerder,
(gemachtigde: E.J.C. Dorst).

Procesverloop

Verweerder heeft op 14 februari 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en op 5 juli 2024 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1980 en de Ghanese nationaliteit te hebben.
2. Op grond van artikel 96, eerste lid, van de Vw kan de rechtbank ook zonder toestemming van partijen bepalen dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft. Gelet op de inhoud van het digitale dossier en de door partijen overgelegde stukken acht de rechtbank zich voldoende voorgelicht om zonder zitting uitspraak te kunnen doen. In het verzoek van eiser om een zitting ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding voor een ander oordeel.
3. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
4. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring en het voortduren daarvan al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraken van deze rechtbank en zittingsplaats volgt dat de maatregel van bewaring en het voortduren daarvan tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraken ten grondslag heeft gelegen rechtmatig was. [1] Daarom staat nu, voor zover dat in beroep wordt aangevochten, ter beoordeling of sinds 24 mei 2024 het voortduren van de maatregel van bewaring rechtmatig is.
5. Eiser voert aan dat het voortduren van de bewaring onrechtmatig is en in strijd met onder meer artikel 15, tweede lid en onder b, van de Terugkeerrichtlijn [2] , artikel 3 en 5 van het EVRM [3] en artikel 6 van het Handvest. [4] Verder stelt eiser dat het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Ghana ontbreekt. Hij is een ongedocumenteerde vreemdeling en niet is gebleken dat in zijn individueel geval een LP [5] zal worden verstrekt door de Ghanese autoriteiten. Op 20 oktober 2023 is de LP-aanvraag verstuurd en op 19 februari 2024 is een digitaal afschrift van zijn identiteitskaart verstuurd. De Ghanese autoriteiten hebben nimmer hierop gereageerd dan wel aangegeven wat het verloop is van de procedure, ondanks dat verweerder meermaals heeft gerappelleerd. Verweerder handelt verder onvoldoende voortvarend, ondanks de rappellen. Niet is gebleken dat deze handelingen betekenisvol zijn geweest nu nog geen reactie is geweest van de Ghanese autoriteiten. Ook is niet gebleken dat verweerder, gelet op de verstreken duur van de maatregel van bewaring, een deugdelijk gemotiveerde en een redelijke belangenafweging heeft plaatsgevonden. Tot slot heeft verweerder vanwege eisers medische klachten ten onrechte geen lichter middel toegepast. Hij heeft op onder meer 20, 23 en 26 juni 2024 psychotische klachten gehad. Ter onderbouwing hiervan verwijst hij naar het medische journaal van de medische dienst in het detentiecentrum. Zijn klachten worden steeds erger. Hij krijgt slechts medicatie toegediend en wordt hem geen behandelingen aangeboden, zodat de wijze van de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring onrechtmatig is. Verweerder heeft niet voldaan aan de vereisten van het arrest Mahdi. [6]
6. De rechtbank stelt, zoals zij in haar eerdere uitspraken heeft gedaan, allereerst vast dat de maatregel van bewaring nog geen zes maanden duurt, zodat verweerder niet gehouden is om een (verzwaarde) belangenafweging te maken bij het voortduren van de maatregel.
7. De rechtbank is, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling [7] van 6 december 2023 [8] , van oordeel dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ten aanzien van Ghana in het algemeen, of in het bijzonder voor eiser, is komen te ontbreken. Zoals blijkt uit de uitspraken van deze rechtbank en zittingsplaats van 17 april 2024 en 31 mei 2024 stond op 20 maart 2024 de presentatie van eiser aan de Ghanese autoriteiten gepland. Eiser heeft niet meegewerkt aan deze presentatie (omdat hij betwist de Ghanese nationaliteit te hebben), terwijl dat wel van hem verwacht mag worden. Ook is niet gebleken dat eiser andere stappen heeft ondernomen om zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen. Eiser heeft immers geweigerd om bij de vertrekgesprekken van 3 juni 2024 en 27 juni 2024 aanwezig te zijn. Uit deze omstandigheden blijkt dan ook dat de langere duur van de maatregel van bewaring nog altijd voor rekening en risico van eiser dient te komen.
8. Anders dan eiser stelt, is de rechtbank van oordeel dat verweerder voldoende voortvarend handelt. Uit het voortgangsrapport blijkt dat verweerder sinds de LP-aanvraag van 20 oktober 2023 regelmatig schriftelijk rappelleert bij de Ghanese autoriteiten, laatstelijk nog op 18 juni 2024. Verder probeert verweerder sinds 20 mei 2024 vertrekgesprekken te voeren met eiser, maar weigert hij daar bij aanwezig te zijn. Uit het verslag van het vertrekgesprek van 27 juni 2024 blijkt dat eiser slechts wil praten met zijn advocaat. De opmerking van eiser dat deze vertrekgesprekken niet kunnen worden aangemerkt als uitzettingshandelingen, omdat dit nog niet heeft geleid tot een concrete uitzetting, volgt de rechtbank niet. Gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden is dit aan eiser zelf te wijten.
9. De rechtbank is nog altijd van oordeel dat verweerder terecht geen aanleiding heeft gezien om alsnog te volstaan met een lichter middel. De gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd, zijn nog immer van toepassing. Deze gronden zijn voldoende om aan te nemen dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Eiser heeft in het detentiecentrum toegang tot medische zorg en er mag vanuit worden gegaan dat deze gelijk is aan de zorg in de vrije maatschappij. Voor zover eiser stelt dat hij geen toegang heeft gehad tot passende medische zorg overweegt de rechtbank dat dit niet is onderbouwd. Daarbij volgt uit het medische journaal van de medische dienst dat eiser meermaals heeft geweigerd zijn medicatie in te nemen. Gelet hierop is niet gebleken dat eiser detentieongeschikt is en verweerder gehouden was een lichter middel toe te passen.
10. Tot slot leidt ook de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat het voortduren van de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep ongegrond; en
 wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 12 juli 2024 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rb Den Haag (zittingsplaats Middelburg) 7 maart 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:3343, 17 april 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:5897 en 31 mei 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:8703.
2.Richtlijn 2008/115/EG.
3.Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
5.Laissez-passer.
6.HvJEU 5 juni 2014, ECLI:EU:C:2014:1320.
7.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
8.ABRvS 6 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4500.