ECLI:NL:RBDHA:2024:10904

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 juli 2024
Publicatiedatum
15 juli 2024
Zaaknummer
NL24.24195
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 10 juni 2024 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 5 juli 2024 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde, alsook de gemachtigde van de minister aanwezig waren.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. Deze verordening stelt dat de minister een asielaanvraag niet in behandeling neemt als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname aan Duitsland gedaan, dat is aanvaard.

Eiser voert aan dat de minister niet kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Duitsland, omdat hij na overdracht geen adequate opvangvoorziening zal krijgen. De rechtbank oordeelt echter dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij na overdracht persoonlijk te maken krijgt met een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken en rapporten die geen structurele tekortkomingen in de opvang in Duitsland aantonen. Eiser heeft ook niet onderbouwd dat hij bijzonder kwetsbaar is, en de rechtbank concludeert dat de minister geen aanleiding had om de asielaanvraag op grond van bijzondere omstandigheden in behandeling te nemen.

De rechtbank besluit dat het beroep ongegrond is en dat de asielaanvraag van eiser terecht niet in behandeling is genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.24195

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 juli 2024 in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. E.J.P. Cats),
en
de minister van Asiel en Migratie,voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
(gemachtigde: mr. S. Kowsari).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 10 juni 2024 niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 5 juli 2024, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening hangende dit beroep [1] , op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2] In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
Mag de minister voor Duitsland uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
5. Eiser voert aan dat de minister niet uit kan gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Duitsland, omdat hij na overdracht geen adequate opvangvoorziening zal krijgen. Dit is in strijd met artikel 3 van het Europese Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM) en artikel 4 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (het Handvest). Dit zal voor eiser leiden tot een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie, waardoor hij niet kan voorzien in zijn belangrijkste basisbehoeften, zoals wonen, eten en zich wassen. Hierdoor zou zijn lichamelijke of geestelijke gezondheid worden geschaad of zouden zijn leefomstandigheden mensonwaardig worden. [3] Eiser onderbouwt dit door te verwijzen naar het ‘Country Report Germany 2023 update’ van AIDA en ECRE (het AIDA-rapport), waaruit blijkt dat de leefomstandigheden in de opvangvoorzieningen in Duitsland slecht zijn. [4] Eiser merkt daarbij op dat hij als jong volwassen immigrant zonder sociaal netwerk bijzonder kwetsbaar is. [5] In Duitsland valt dan ook te vrezen dat geen passende opvang zal worden verleend. Eiser meent daarom dat zonder een individuele garantie van Duitsland dat aan hem passende opvang zal worden verleend, geen overdracht mag plaats vinden.
5.1.
In Dublinzaken geldt het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit houdt in dat de minister er als uitgangspunt op mag vertrouwen dat andere lidstaten zich houden aan hun verplichtingen uit het Unierecht en mensenrechtenverdragen. Het ligt op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat in dit geval Duitsland dit niet doet. Daarvoor kan eiser objectieve informatie over de werking van het asielstelsel van Duitsland overleggen. Daarnaast kan eiser feiten stellen of verklaringen afleggen over zijn ervaringen in Duitsland die aanknopingspunten bieden dat de asielprocedure en/of opvangvoorzieningen in Duitsland systeemfouten bevatten. Van een schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest zal, in geval eiser aannemelijk maakt dat er sprake is van tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem, eerst sprake zijn indien die tekortkomingen structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken. [6]
5.2.
Naar het oordeel van de rechtbank stelt de minister zich terecht op het standpunt dat zij voor Duitsland mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij na overdracht persoonlijk te maken krijgt met een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, van 3 oktober 2023 [7] , waarvan de motivering door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) is overgenomen. [8] In die uitspraak is geoordeeld dat het AIDA-rapport over 2021 weliswaar kritische kanttekeningen bevat over de opvang in Duitsland, maar dat hieruit niet blijkt dat in Duitsland sprake is van een structurele tekortkoming in de asielprocedure of de opvangvoorzieningen. De rechtbank ziet in het AIDA-rapport over 2023 geen aanleiding om anders te oordelen. Op zitting heeft de minister aangevoerd dat de situatie in Duitsland zoals die in het AIDA-rapport over 2023 naar voren komt, geen ander beeld schetst van de situatie in Duitsland dan in eerdere rapporten is weergegeven. Dit is door eiser niet weersproken. Daarbij heeft eiser in de tijd dat hij in Duitsland heeft doorgebracht opvang gehad en heeft hij tijdens zijn beide gehoren niet gesproken over tekortkomingen die hij heeft ervaren ten aanzien van de opvangfaciliteiten. [9] Ook heeft eiser niet onderbouwd dat hij, na overdracht, geen opvang zal krijgen.
5.2.1.
Daarnaast is het aan eiser om aannemelijk te maken dat hij bijzonder kwetsbaar is en dat daarom in zijn geval niet mag worden uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. [10] Ook hierin is eiser niet geslaagd. Eiser heeft geen documenten overgelegd waaruit blijkt dat hij vanwege individuele omstandigheden bijzonder kwetsbaar is, dan wel behoort tot een potentieel bijzondere kwetsbare groep. De enkele stelling dat eiser jongvolwassen is zonder sociaal netwerk in Duitsland, leidt niet tot de conclusie dat er sprake is van bijzondere kwetsbaarheid in de zin van het arrest Tarakhel. [11] Mocht eiser problemen ervaren met de opvang in Duitsland, dan ligt het op de weg van eiser om daarover te klagen bij de (hogere) Duitse autoriteiten. Niet is gebleken dat zij eiser niet willen of kunnen helpen, of dat klagen bij voorbaat geen zin zal hebben. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding eiser te volgen in zijn stelling dat niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan en dat de minister garanties had moeten vragen over de opvang van eiser. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Is er sprake van bijzondere, individuele omstandigheden?
6. Eiser voert aan dat Duitsland de mogelijkheid om gezinshereniging te vragen voor vreemdelingen, die een subsidiaire beschermingsstatus krijgen, sterk heeft beperkt. Eiser vreest dan ook dat hij in Duitsland geen gezinshereniging kan krijgen. Als jongvolwassen kind heeft eiser zijn ouders heel erg nodig. Eiser meent dan ook dat het in artikel 8 van het EVRM neergelegde recht op respect voor familie- en gezinsleven hier in het geding is en dit een humanitaire grond is om zijn asielaanvraag hier te lande in behandeling te nemen. [12]
6.1
Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening, kan elke lidstaat besluiten een bij hem ingediend verzoek om internationale bescherming van een onderdaan van een derde land te behandelen, ook al is die lidstaat daartoe op grond van de in de verordening neergelegde criteria niet verplicht. Volgens paragraaf C2/5, tweede gedachtestreepje, van de Vreemdelingencirculaire 2000 maakt de minister van zijn bevoegdheid om een verzoek om internationale bescherming te behandelen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in ieder geval gebruik als bijzondere, individuele omstandigheden maken dat de overdracht van de vreemdeling aan de voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming verantwoordelijke lidstaat van een onevenredige hardheid getuigt.
6.2
De rechtbank stelt voorop dat het doel van de Dublinverordening is het vaststellen van de verantwoordelijke lidstaat voor de behandeling van een asielaanvraag. De Dublinverordening is, zoals de minister terecht stelt, niet bedoeld als route waarlangs op reguliere gronden (zoals op grond van artikel 8 van het EVRM) verblijf bij een gezinslid in Nederland kan worden verkregen. [13] Daarbij heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat zijn gezinsleden, na de (eventuele) inwilliging van zijn asielaanvraag in Duitsland, bij voorbaat kansloos zijn om in aanmerking te komen voor gezinshereniging in Duitsland. De rechtbank overweegt in dit verband dat Duitsland eveneens gebonden is aan de Gezinsherenigingsrichtlijn en artikel 8 van het EVRM. Mocht eiser zich in Duitsland geconfronteerd zien met problemen op het gebied van gezinshereniging, dan ligt het op zijn weg daarover te klagen bij de (hogere) Duitse rechter. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de Duitse rechter geen (effectieve) bescherming biedt tegen schendingen van de Gezinsherenigingrichtlijn en/of artikel 8 van het EVRM. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de minister geen aanleiding heeft hoeven zien om de asielaanvraag van eiser op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling te nemen. Deze beroepsgrond slaagt daarom evenmin.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de asielaanvraag van eiser terecht niet in behandeling is genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.S. de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. R.P.H. Evers, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zaaknummer NL24.24196
2.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
3.Eiser wijst in dit verband op het arrest van het Hof van Justitie van 19 maart 2019, Jawo, ECLI:EU:C:2019:218.
4.Eiser wijst in het bijzonder naar het hoofdstuk Syria en hoofdstuk 2. Conditions in reception
5.Eiser wijst in dit verband op het arrest van 4 november 2014 van het EHRM in de zaak Tarakhel vs. Zwitserland (No. 29217/12).
6.Zie het arrest Jawo (noot 3), punten 80-81, 83-85 en 91-93.
8.ABRvS 8 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4107.
9.Zie pagina 4 van het proces-verbaal van gehoor en pagina 5 van het verslag gehoor aanmeldfase.
11.Arrest Tarakhel (noot 5).
12.Eiser heeft ter onderbouwing het artikel “Gezinshereniging van derdelanders — Het Nederlandse beleid vergeleken met andere EU-lidstaten” van oktober 2017 van het Europees Migratienetwerk EMN overgelegd.
13.ABRvS 1 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:893