ECLI:NL:RBDHA:2024:10857

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 juli 2024
Publicatiedatum
12 juli 2024
Zaaknummer
NL24.26623
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het voortduren van de maatregel van bewaring in het bestuursrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, enkelvoudige kamer, op 12 juli 2024, wordt het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring beoordeeld. Deze maatregel, opgelegd op 19 maart 2024, is onderwerp van discussie, waarbij eiser verzoekt om schadevergoeding. De rechtbank heeft eerder al uitspraak gedaan over deze maatregel, met eerdere beslissingen op 9 april 2024 en 7 mei 2024. De rechtbank heeft het vooronderzoek op 5 juli 2024 gesloten en bepaald dat een zitting niet nodig is.

De rechtbank overweegt dat indien de maatregel van bewaring in strijd is met de Vreemdelingenwet 2000, zij het beroep gegrond kan verklaren en de maatregel kan opheffen. Eiser stelt dat de minister onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting, aangezien hij al drie maanden in bewaring verblijft. De rechtbank oordeelt echter dat de minister voldoende voortvarend handelt, gezien de rapportages en gesprekken die hebben plaatsgevonden.

Daarnaast stelt eiser dat er geen zicht op uitzetting is, maar ook deze beroepsgrond wordt door de rechtbank verworpen. De rechtbank concludeert dat er geen redenen zijn om te twijfelen aan de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.26623

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 juli 2024 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. E. Derksen),
en
de minister van Asiel en Migratie,voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd. Deze maatregel is opgelegd op 19 maart 2024 en duurt nog voort.
1.1.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
1.2.
De rechtbank heeft deze maatregel al eerder getoetst. Op het eerste beroep is beslist bij uitspraak van 9 april 2024. [1] Op het eerste vervolgberoep is beslist bij uitspraak van 7 mei 2024. [2]
1.3.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
1.4.
De rechtbank heeft het vooronderzoek op 5 juli 2024 gesloten en bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft. [3]

Beoordeling door de rechtbank

2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan. [4]
2.1.
De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 7 mei 2024 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom beoordeelt de rechtbank nu alleen of de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (op 2 mei 2024) rechtmatig is.
Werkt de minister voldoende voortvarend aan de verwijdering?
3. Eiser voert aan dat de minister onvoldoende voortvarend werkt aan de verwijdering. Eiser verblijft inmiddels al 3 maanden in bewaring en aangezien de maximale termijn 6 maanden bedraagt mag van de minister meer inspanning verwacht worden. Dit klemt te meer, omdat eiser eerder al eens in bewaring is gesteld en die maatregel is opgeheven in verband met de 6 maanden termijn.
3.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat de minister onvoldoende voortvarend werkt aan de verwijdering uit Nederland. De reden hiervoor is dat uit het voortgangsrapport blijkt dat nog drie keer gerappelleerd is sinds het sluiten van het onderzoek op 2 mei 2024, namelijk op 7 en 28 mei 2024 en op 18 juni 2024. Daarnaast zijn ook twee vertrekgesprekken met eiser gevoerd op 21 mei 2024 en 20 juni 2024. Dit is voldoende voor de conclusie dat de minister voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser werkt.
Ontbreekt het zicht op uitzetting?
4. Eiser voert aan dat geen zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat, omdat al sinds 28 maart 2024 wordt gerappelleerd zonder resultaat. Ook hierbij is het van belang dat eiser al eerder in bewaring is gesteld en die maatregel is opgeven in verband met de 6 maanden termijn.
4.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank heeft deze beroepsgrond al eerder betrokken en beoordeeld in de uitspraak van 7 mei 2024, onder 9.1. In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?5. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eisers verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregelen niet is voldaan. [5]

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, rechter, in aanwezigheid van mr. T.M.T. Brandsma, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 9 april 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:4967.
2.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 7 mei 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:6993.
3.Dit is mogelijk op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 96, eerste lid, van de Vw 2000.
4.Dat staat in artikel 96, derde lid, van de Vw 2000.
5.Vergelijk de uitspraak van de ABRvS van 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.