ECLI:NL:RBDHA:2024:10813

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 juli 2024
Publicatiedatum
11 juli 2024
Zaaknummer
NL24.26417
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het voortduren van de maatregel van bewaring in het bestuursrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring beoordeeld. Deze maatregel, opgelegd op 10 april 2024, is onderwerp van discussie. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft eerder al uitspraak gedaan over deze maatregel op 30 april 2024 en 12 juni 2024. De minister van Asiel en Migratie heeft een voortgangsrapportage overgelegd, waar eiser op heeft gereageerd. De rechtbank heeft het vooronderzoek op 4 juli 2024 gesloten en bepaald dat een onderzoek ter zitting niet nodig was.

De rechtbank overweegt dat indien de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vreemdelingenwet 2000, zij het beroep gegrond kan verklaren en de maatregel kan opheffen of wijzigen. De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat de maatregel van bewaring tot het sluiten van het onderzoek op 7 juni 2024 rechtmatig was. De huidige beoordeling richt zich dan ook op de rechtmatigheid van de maatregel sinds dat moment.

Eiser stelt dat de minister onvoldoende voortvarend werkt aan zijn verwijdering, omdat er nog geen datum bekend is voor een presentatie in persoon. De rechtbank oordeelt echter dat de minister voldoende voortvarend handelt, gezien de twee rappelacties die zijn uitgevoerd sinds het sluiten van het onderzoek. De rechtbank ziet geen aanleiding om te concluderen dat de minister niet voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser.

Uiteindelijk komt de rechtbank tot de conclusie dat het beroep ongegrond is en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, rechter, in aanwezigheid van mr. T.M.T. Brandsma, griffier, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.26417

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 juli 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. R.T. Laigsingh),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd. Deze maatregel is opgelegd op 10 april 2024 en duurt nog voort.
1.1.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
1.2.
De rechtbank heeft deze maatregel al eerder getoetst. Op het eerste beroep is beslist bij uitspraak van 30 april 2024. [1] Op het eerste vervolgberoep is beslist bij uitspraak van 12 juni 2024. [2]
1.3.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
1.4.
De rechtbank heeft het vooronderzoek op 4 juli 2024 gesloten en bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft. [3]

Beoordeling door de rechtbank

2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan. [4]
2.1.
De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de in 1.2 genoemde uitspraak van 12 juni 2024 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom beoordeelt de rechtbank nu alleen of de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (op 7 juni 2024) rechtmatig is.
Werkt de minister voldoende voortvarend aan de verwijdering?
3. Eiser voert aan dat de minister onvoldoende voortvarend werkt aan de verwijdering, omdat er nog geen datum bekend is voor een presentatie in persoon. De minister rappelleert alleen algemeen en niet op dossierniveau. Het enkel houden van vertrekgesprekken is onvoldoende. Van de minister mag meer verwacht worden.
3.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat de minister onvoldoende voortvarend werkt aan de verwijdering uit Nederland. De reden hiervoor is dat nog twee keer gerappelleerd is sinds het sluiten van het onderzoek op 7 juni 2024, namelijk op 18 juni 2024 bij zowel Marokko als Libanon. Dit is voldoende voor de conclusie dat de minister voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser werkt. Dat er nog geen datum bekend is voor een presentatie in persoon, maakt het voorgaande niet anders.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?4. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregelen niet is voldaan. [5]

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, rechter, in aanwezigheid van mr. T.M.T. Brandsma, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 30 april 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:6494.
2.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 12 juni 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:9332.
3.Dit is mogelijk op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 96, eerste lid, van de Vw 2000.
4.Dat staat in artikel 96, derde lid, van de Vw 2000.
5.Vergelijk de uitspraak van de ABRvS van 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.