ECLI:NL:RBDHA:2024:10698

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 juli 2024
Publicatiedatum
11 juli 2024
Zaaknummer
NL23.32714 en NL23.32707
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.L.M. Steinebach - de Wit
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de beroepen van eiseressen tegen de afwijzing van hun aanvragen om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiseressen tegen de afwijzing van hun aanvragen om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). De minister heeft deze aanvragen met de besluiten van 21 augustus 2023 afgewezen. De rechtbank heeft de beroepen op 15 december 2023 op zitting behandeld, waarbij de gemachtigde van eiseressen en de gemachtigde van de minister aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat de minister niet aan zijn vergewisplicht heeft voldaan met betrekking tot het medisch advies over de dochter van eiseres, omdat het advies niet voldoende inzichtelijk was gemotiveerd. De rechtbank oordeelt dat de minister onvoldoende rekening heeft gehouden met de sociale banden en de kwetsbaarheid van eiseressen, en dat de hoorplicht is geschonden. De beroepen zijn gegrond verklaard, de bestreden besluiten zijn vernietigd, en de minister moet binnen twaalf weken nieuwe besluiten nemen. Tevens is bepaald dat eiseressen niet mogen worden uitgezet en recht hebben op opvang.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.32714 en NL23.32707

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 juli 2024 in de zaken tussen

[eiseres] , v-nummer: [nummer] , eiseres

[naam dochter] ,v-nummer: [nummer] , dochter
samen: eiseressen
(gemachtigde: mr. A.C. Pool),
en
de minister van Asiel en Migratie,voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
(gemachtigde: mr. M.J.C. van der Woning).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiseressen tegen de afwijzing van hun aanvragen om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
1.1.
De minister heeft deze aanvragen met de besluiten van 21 augustus 2023 afgewezen. Met de bestreden besluiten van 12 oktober 2023 op het bezwaar van eiseressen is de minister bij de afwijzing van de aanvragen gebleven.
2. De rechtbank heeft de beroepen op 15 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseressen en de gemachtigde van de minister.

Totstandkoming van het besluit

3. Eiseres heeft op 26 juli 2023, mede namens haar minderjarige dochter, aanvragen ingediend om toepassing van artikel 64 van de Vw 2000. Op grond van dat artikel kan de minister uitstel van vertrek verlenen, wanneer een vreemdeling of diens gezinslid om medische redenen niet kan reizen, of wanneer er een reëel risico bestaat dat uitzetting van de vreemdeling op korte termijn leidt tot een medische noodsituatie.
3.1.
De minister heeft de aanvragen afgewezen, omdat uit adviezen van het Bureau Medische Advisering (BMA) van 15 augustus 2023 volgt dat eiseressen kunnen reizen en dat er geen medische noodsituatie dreigt. De minister heeft ook geconcludeerd dat handhaving van het eerder op 5 september 2018 aan eiseressen uitgevaardigde terugkeerbesluit niet in strijd is met het recht op familie- en privéleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM.
Beoordeling door de rechtbank
4. De rechtbank beoordeelt de weigering door de minister om eiseressen uitstel van vertrek te verlenen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseressen.
5. Het beroep is gegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Mocht de minister uitgaan van de adviezen van het BMA?
6. Eiseressen betogen dat de BMA-adviezen onvoldoende inzichtelijk zijn. Eiseressen hebben onder verwijzing naar een brief van de behandelaar van eiseres en algemeen beschikbare medische informatie aangegeven dat niet valt in te zien dat bij eiseres geen sprake zal zijn van ernstig verlies van zelfredzaamheid. De minister had hierover volgens eiseressen concreet navraag moeten doen bij het BMA. Ten aanzien van het medisch advies van de dochter had de minister volgens eiseressen bij het BMA navraag moeten doen over de mogelijke gevolgen van een verergering van de klachten van eiseres voor het psychisch welzijn van haar dochter. Door dit niet te doen heeft de minister volgens eiseressen op dit punt niet voldaan aan de op hem rustende vergewisplicht. Ook valt volgens eiseressen niet in te zien waarom de zorg van een ouder voor haar kind niet als mantelzorg valt aan te merken.
6.1.
De rechtbank stelt vast dat eiseressen geen contra-expertise hebben overgelegd om de BMA-adviezen te weerleggen. Het is vaste rechtspraak dat de toetsing van de bestuursrechter zich in deze situatie beperkt tot de beoordeling of de minister zich ervan heeft vergewist dat dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusie daarop aansluit. Pas als de vreemdeling een contra-expertise overlegt of anderszins concrete aanknopingspunten aanvoert voor twijfel aan de inhoud van het advies, moet de minister zo nodig verdere stappen ondernemen. [1]
Het medisch advies over eiseres
6.2.
Ten aanzien van het medisch advies dat betrekking heeft op eiseres is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat de minister niet aan zijn vergewisplicht heeft voldaan. Er is namelijk niet gebleken dat het BMA en de behandelaars niet van dezelfde medische gegevens zijn uitgegaan of dat niet alle daarin genoemde omstandigheden in het advies zijn betrokken. [2] Dat volgens eiseres op grond van algemeen beschikbare (medische) informatie niet valt in te zien waarom in haar situatie kan worden geconcludeerd dat er geen sprake zal zijn van een ernstig verlies van zelfredzaamheid is geen concreet aanknopingspunt voor twijfel aan de inhoud van het medisch advies. Een verschil van inzicht over de uit de medische gegevens te trekken conclusies betekent op zichzelf namelijk niet dat het advies niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redeneringen daarin niet begrijpelijk zijn en de getrokken conclusies daarop niet aansluiten. [3] In zoverre slaagt deze beroepsgrond niet.
Het medisch advies over de dochter
6.3.
Ten aanzien van het medisch advies dat betrekking heeft op de dochter van eiseres is de rechtbank van oordeel dat de minister niet aan zijn vergewisplicht heeft voldaan. Het BMA heeft haar conclusie, dat niet is gebleken dat mantelzorg essentieel is voor het welslagen van de medische behandeling, namelijk niet begrijpelijk gemotiveerd. Er is namelijk niet uitgelegd waarom ouderlijke verzorging bij een kind van deze leeftijd niet onder de term mantelzorg zou vallen. In het verlengde hiervan is in het advies, bij de beoordeling of uitblijven van de behandeling zal leiden tot een medische noodsituatie, niet betrokken wat het geheel of gedeeltelijk wegvallen van deze ouderlijke verzorging voor gevolgen kan hebben voor de medische situatie van de dochter. Dat is van belang omdat in het medisch advies dat betrekking heeft op eiseres is aangegeven dat bij uitblijven van behandeling haar psychische klachten zullen toenemen. Het is niet onaannemelijk dat dit gevolgen zal hebben voor de mate waarin eiseres de voor haar dochter essentiële ouderlijke zorg kan verlenen. Dit maakt dat de redenering in het advies niet begrijpelijk en inzichtelijk is. Deze beroepsgrond slaagt.
Heeft de minister de hoorplicht geschonden?
7. Eiseressen betogen tot slot dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom mocht worden afgezien van het horen. In de besluiten van 21 augustus 2023 heeft volgens eiseressen geen enkele beoordeling plaatsgevonden ten aanzien van artikel 8 van het EVRM en de belangen van het kind. In de bestreden besluit wordt hier slechts summier aandacht aan besteed. Uit rechtspraak volgt volgens eiseressen dat artikel 8 van het EVRM bij de beoordeling betrokken moet worden. [4] Ook volgt uit rechtspraak dat in zaken waarin een beoordeling dient plaats te vinden in het kader van artikel 8 van het EVRM het van essentieel belang is dat alle betrokken belangen op een zorgvuldige wijze in kaart worden gebracht. Een hoorzitting is daar bij uitstek een goede gelegenheid voor.
7.1.
Van het horen mag slechts met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden afgezien, wanneer er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. De Afdeling heeft op 6 juli 2022 een uitspraak gedaan over de hoorplicht in vreemdelingenzaken, waarin zij oordeelt dat de werkwijze van de minister van Justitie en Veiligheid en de handvatten die werkinstructie 2019/16 [5] biedt om te beoordelen of een bezwaar kennelijk ongegrond is, in algemene zin in overeenstemming zijn met het wettelijk kader, zoals neergelegd in artikelen 7:2 en 7:3 van de Awb. [6] De Afdeling oordeelt echter ook dat het niet in alle in de werkinstructie genoemde situaties waarin een bezwaar kennelijk ongegrond kan zijn, het vanzelfsprekend is dat van een hoorzitting in bezwaar kan worden afgezien:
“Het gaat daarbij bijvoorbeeld om de situatie waarin een vreemdeling in de bezwaarfase nog niet alle relevante informatie en bewijsstukken heeft overgelegd die van hem worden verlangd, of de situatie waarin er - om welke reden dan ook - nog onduidelijkheden over het te beoordelen feitencomplex bestaan. Het uitgangspunt dat een vreemdeling gehoord wordt komt in deze situaties bijzonder belang toe, omdat er immers veel omstandigheden denkbaar zijn die meebrengen dat een vreemdeling niet alle verzochte informatie kan overleggen. Een gehoor kan juist dan uitkomst bieden om ontbrekende informatie boven tafel te krijgen, of eventueel te zoeken naar oplossingen voor gerezen problemen (…). Maar ook in de situatie dat het feitencomplex wel compleet is en naar het oordeel van de staatssecretaris voldoende duidelijk is dat het bezwaar niet tot een ander oordeel kan leiden, kan de staatssecretaris niet zonder meer afzien van horen in bezwaar. Ook in zo’n geval kan een hoorzitting het in de WI genoemde doel dienen dat de vreemdeling zijn visie op de zaak kan geven, en bijvoorbeeld een toelichting kan geven op de mee te wegen belangen. Naar het oordeel van de Afdeling zal de staatssecretaris in situaties als deze de vreemdeling dan ook vaker moeten horen en terughoudender moeten omgaan met de uitzonderingen op de hoorplicht. (…) De vraag of de staatssecretaris in dergelijke situaties niettemin van een gehoor af kan zien, is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval. (…) De vuistregel hierbij is dat naarmate een vreemdeling meer inspanningen heeft verricht om de benodigde informatie te verkrijgen en daarover met de staatssecretaris heeft gecommuniceerd, het meer in de rede ligt om hem uit te nodigen voor een hoorzitting. Als alle mee te wegen omstandigheden wijzen op een twijfelgeval, moet - zoals de WI [werkinstructie 2019/16] al vermeldt - een vreemdeling worden gehoord.”
In haar oordeel in de genoemde uitspraak benadrukt de Afdeling nogmaals dat de omstandigheid dat op basis van de beschikbare informatie ten tijde van het besluit op bezwaar de aanvraag had moeten worden afgewezen, niet allesbepalend is voor de vraag of van het horen mocht worden afgezien. Het gaat volgens de Afdeling immers om de vraag “of op grond van het bezwaarschrift en wat daarbij wordt aangevoerd en overgelegd op voorhand, dus al meteen, kan worden geconcludeerd dat dit alles redelijkerwijs het primaire besluit niet anders zal kunnen maken.” [7]
7.2.
Uit rechtspraak van het Hof van Justitie volgt dat een lidstaat bij het vaststellen van een terugkeerbesluit de aan de betrokken derdelander toegekende grondrechten moet eerbiedigen. [8] Dit houdt in dat geen terugkeerbesluit kan worden vastgesteld wanneer daarmee inbreuk zou worden gemaakt op het recht op eerbiediging van het privéleven van de betrokken derdelander (artikel 7 van het EU Handvest [9] ) of op de rechten van het kind (artikel 24 van het EU Handvest). Uit het arrest X. (Cannabis) van het Hof van Justitie volgt dat de medische behandeling die een derdelander op het grondgebied van een lidstaat geniet, zelfs indien hij daar illegaal verblijft, deel uitmaakt van diens privéleven in de zin van artikel 7 van het EU Handvest. [10]
7.3.
Ook deze beroepsgrond slaagt. De minister erkent dat hij moet toetsen aan het recht op privéleven en het belang van het kind. Hij is daar in de bestreden besluiten namelijk op ingegaan. De minister koppelt zijn conclusie dat het terugkeerbesluit niet met deze rechten in strijd is echter volledig aan het oordeel van het BMA, dat bij het uitblijven van de behandeling geen medische noodsituatie ontstaat. Hoewel uit het arrest X. (Cannabis) blijkt dat sprake is van een hoge drempel [11] , is dit naar het oordeel van de rechtbank in de situatie van eiseressen een te beperkte toets. De minister had namelijk rekening moeten houden met alle sociale banden die eiseressen in Nederland hebben opgebouwd en met de met hun gezondheidstoestand gepaard gaande kwetsbaarheid en bijzondere afhankelijkheid. [12] Dit zijn aspecten die zich juist lenen om in een gehoor te worden toegelicht. Ook had de minister de onderlinge afhankelijkheid tussen eiseres en haar dochter en de omstandigheid dat zij beiden met ernstige psychische klachten kampen in zijn beoordeling moeten betrekken. Dit heeft de minister niet kenbaar gedaan. De minister heeft zich daarom onvoldoende gemotiveerd en onvoldoende zorgvuldig op het standpunt gesteld dat sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar, zodat hij niet om die reden van het horen kon afzien.

Conclusie en gevolgen

8. De beroepen zijn gegrond omdat de bestreden besluiten in strijd zijn met de en artikel 3:2, 7:2, 7:3 en 7:12, eerste lid, van de Awb. De rechtbank vernietigt daarom de bestreden besluiten. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van de besluiten in stand te laten. Ook draagt de rechtbank niet aan de minister op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus). Dit omdat dit volgens de rechtbank geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen.
8.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dat de minister nieuwe besluiten moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft de minister hiervoor twaalf weken.
8.2.
De rechtbank ziet verder aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb de voorlopige voorziening te treffen dat eiseressen niet mogen worden uitgezet en dat de minister hen behandelt als vreemdelingen die zich feitelijk in dezelfde situatie bevinden als bedoeld in artikel 64 van de Vw 2000 tot opnieuw op hun bezwaarschrift is beslist. Dit houdt in dat eiseressen gedurende deze periode rechtmatig verblijf hebben [13] en recht hebben op opvang [14] .
8.3.
Omdat het beroep gegrond is, krijgen eiseressen een vergoeding voor hun proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.750,- omdat de gemachtigde van eiseressen samenhangende beroepschriften heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Omdat eiseressen zijn vrijgesteld van de verplichting om griffierecht te betalen, hoeft de minister geen griffierechten te vergoeden. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de besluiten van 12 oktober 2023;
- draagt de minister op binnen twaalf weken na de dag van verzending van deze uitspraak nieuwe besluiten te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat de minister eiseressen niet mag uitzetten en hen behandelt als vreemdelingen die zich feitelijk in dezelfde situatie bevinden als bedoeld in artikel 64 van de Vw 2000 tot opnieuw op het bezwaar van eiseressen is beslist;
- veroordeelt de minister tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiseressen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.L.M. Steinebach - de Wit, rechter, in aanwezigheid van mr. R.P.H. Evers, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld ABRvS 8 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3422.
2.Vergelijk ABRvS 12 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1941, en 24 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1566.
3.Zie ABRvS 12 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1941, onder 3.1.
4.Eiseressen verwijzen daarbij naar de arresten van het Hof van Justitie van 8 mei 2018 (arrest K.A. e.a., ECLI:EU:C:2018:308) en 22 november 2022 (arrest X. (Cannabis), ECLI:EU:C:2022:913).
5.Deze werkinstructie 2019/16 is inmiddels vervangen door werkinstructie 2022/22.
6.ABRvS 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918, punt 5.2.
7.Idem, punt 6.1.
8.Arrest X. (Cannabis), punten 88 tot en met 92 (zie noot 4).
9.Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie, 2012/C 326/02.
10.Arrest X. (Cannabis), punt 93 (zie noot 4).
11.Idem, punt 99-100.
12.Idem, punt 99.
13.Op grond van artikel 8, aanhef en onder h, van de Vw 2000.
14.Op grond van artikel 3, eerste lid en derde lid, aanhef en onder h, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005.