ECLI:NL:RBDHA:2024:10660

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 juli 2024
Publicatiedatum
10 juli 2024
Zaaknummer
NL24.19488
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en overdracht naar Bulgarije onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 juli 2024 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiser, een Syrische nationaliteit hebbende man, zijn asielaanvraag in Nederland had ingediend. De minister van Asiel en Migratie had de aanvraag echter niet in behandeling genomen, omdat Bulgarije als verantwoordelijke lidstaat werd aangemerkt op basis van de Dublinverordening. Eiser had eerder op 19 september 2023 in Bulgarije een asielaanvraag ingediend, wat door de autoriteiten van Bulgarije was bevestigd. Eiser betwistte de behandeling van zijn aanvraag in Bulgarije en voerde aan dat hij daar onrechtmatig in detentie had gezeten en slecht behandeld was. Hij stelde dat de omstandigheden in Bulgarije zodanig waren dat hij niet veilig kon worden teruggestuurd.

De rechtbank heeft de argumenten van eiser beoordeeld en geconcludeerd dat de minister terecht had besloten om de asielaanvraag niet in behandeling te nemen. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van eiser over zijn behandeling in Bulgarije niet voldoende waren om aan te nemen dat hij daar een reëel risico liep op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank benadrukte dat Bulgarije de verantwoordelijkheid voor de asielaanvraag van eiser had bevestigd en dat er geen belemmeringen waren om eiser over te dragen aan Bulgarije. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en wees erop dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.19488

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. E.G. Grigorjan),
en
de minister van Asiel en Migratie, daaronder mede begrepen diens rechtsvoorgangers, verweerder
(gemachtigde: mr. K. Kanters).

Procesverloop

Bij besluit van 3 mei 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen omdat Bulgarije daarvoor verantwoordelijk is.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
De rechtbank heeft het beroep op 4 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, de gemachtigde van verweerder en [naam] als tolk.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1996 en de Syrische nationaliteit te hebben. Op 1 december 2023 heeft hij een asielaanvraag ingediend in Nederland.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw. [1] Uit onderzoek in Eurodac is gebleken dat eiser op 19 september 2023 in Bulgarije al een asielaanvraag heeft ingediend. Verweerder heeft daarom de autoriteiten van Bulgarije verzocht om eiser terug te nemen op grond van de
Dublinverordening. [2] Op 24 januari 2024 heeft Bulgarije dit verzoek geaccepteerd.
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Hij voert aan dat hij geen asiel heeft aangevraagd in Bulgarije. Daarnaast kan ten aanzien van Bulgarije niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden uitgegaan. In dit kader heeft eiser gewezen op het arrest X van het Hof van Justitie. [3] Eiser heeft in Bulgarije onrechtmatig in detentie/bewaring gezeten en hij is slecht behandeld. In de opvang- en bewaringslocatie was geen sprake van hygiëne, fatsoenlijk eten, een slaapplek of zorg. Eiser heeft geklaagd, maar er is niets gedaan met zijn klachten. Verweerder is onvoldoende op de verklaringen van eiser ingegaan en heeft geen feitelijk onderzoek gedaan naar de door eiser genoemde tekortkomingen. Eiser wijst voorts op het AIDA-rapport over Bulgarije (update 2023) ter onderbouwing van de slechte omstandigheden in Bulgarije. Uit dit rapport volgt dat pushbacks plaatsvinden bij vreemdelingen die zich op afstand van de Bulgaarse grens bevinden. Er kan niet uitgesloten worden dat eiser geen risico loopt op (in)direct refoulement. Eiser stelt daarom dat verweerder nader onderzoek had moeten doen naar het risico dat eiser loopt om door Bulgarije te worden uitgezet zonder behandeling van zijn asielverzoek. Eiser beroept zich op diverse uitspraken van deze rechtbank. [4] Verder voert eiser aan dat verweerder geen navraag heeft gedaan bij de Bulgaarse autoriteiten over de wijze waarop eiser zegt daar te zijn behandeld. Het is niet duidelijk of aan artikelen 4, 5 en 35 van de Dublinverordening is voldaan. Hij doet tot slot een beroep op artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening, gelet op de situatie in Bulgarije en de aanwezigheid van zijn broers in Nederland.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Vaststaat dat eiser volgens de gegevens in Eurodac in Bulgarije op 19 september 2023 is geregistreerd als asielzoeker. Op grond van die gegevens is verweerder er terecht van uit gegaan dat Bulgarije de verantwoordelijke lidstaat is voor de behandeling van eisers verzoek om internationale bescherming. Dat eiser zelf ontkent een asielaanvraag te hebben gedaan in Bulgarije is, is niet van doorslaggevend belang.
5. Bulgarije heeft de verantwoordelijkheid voor eisers asielaanvraag ook bevestigd door middel van de acceptatie van het terugnameverzoek. Voor zover eiser wil betogen dat dat verweerder gehouden was om op grond van artikelen 4, 5 en 35 van de Dublinverordening in het terugnameverzoek melding te maken van de verklaringen van eiser over de manier waarop hij stelt te zijn behandeld in Bulgarije, volgt de rechtbank dat niet. Bedoelde verklaringen zijn immers niet van betekenis voor het bepalen van de verantwoordelijke lidstaat volgens de criteria van hoofdstuk III van de Dublinverordening, terwijl Nederland verder zelfstandig moet beoordelen of er redenen zijn om eiser niet aan Bulgarije over te dragen.
6. Op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan ervan uit worden gegaan dat eiser in Bulgarije kan klagen over zijn behandeling aldaar, waaronder zijn gestelde detentie als asielzoeker. De Afdeling [5] heeft dit uitgangspunt tot op heden bevestigd in haar uitspraken. [6] In die uitspraken ook is geconcludeerd dat er in het algemeen geen reden is om aan te nemen dat een vreemdeling die aan Bulgarije wordt overgedragen ter uitvoering van de Dublinverordening zal worden blootgesteld aan een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest. De Afdeling heeft daarbij ook het AIDA-rapport over Bulgarije (update 2023) betrokken. Meer in het bijzonder heeft de Afdeling geconcludeerd dat uit de landeninformatie niet volgt dat Dublinterugkeerders een risico lopen op pushbacks, maar dat zij toegang hebben tot de asielprocedure in Bulgarije. Eiser heeft een beroep gedaan op de publicatie van het Border Violence Monitoring Network van 3 januari 2024 (dus van vóór de genoemde Afdelingsuitspraken), maar de daarin opgenomen informatie over pushbacks ziet niet op Dublinterugkeerders. Over de opvangomstandigheden, onder meer in detentie, bestaan weliswaar zorgen, maar die zijn niet van dien aard dat de drempel van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest wordt gehaald. Voor zover in individuele gevallen sprake is van de schending van rechten, kan hierover worden geklaagd bij de (hogere) Bulgaarse autoriteiten.
7. Verweerder overweegt in het bestreden besluit terecht dat eisers verklaringen niet maken dat niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiser heeft namelijk niet aannemelijk gemaakt dat hij daadwerkelijk heeft geklaagd bij de Bulgaarse autoriteiten over zijn behandeling aldaar. Evenmin heeft eiser aannemelijk gemaakt dat dit onmogelijk of zinloos is.
8. Uit het voorgaande volgt dat er in zoverre geen belemmering bestaat om eiser over te dragen aan Bulgarije vanwege het bestaan van systeemfouten zoals bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening en de door eiser aangehaalde rechtspraak van het Hof van Justitie.
9. Voor zover eiser stelt te vrezen voor indirect refoulement, heeft verweerder terecht gewezen op het claimakkoord met Bulgarije en de omstandigheid dat Bulgarije bij de behandeling van de asielaanvraag van eiser gebonden is aan de Europese asielrichtlijnen.
10. Voor wat betreft de toepassing van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening stelt de rechtbank voorop dat verweerder hierbij beoordelingsruimte toekomt. Verweerder heeft kunnen overwegen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat overdracht naar Bulgarije onevenredig hard is. Verweerder heeft er daarbij op gewezen dat hij alleen in uitzonderlijke gevallen van artikel 17 van de Dublinverordening gebruik maakt voor het bijeenhouden van het gezin, nu het bijeenhouden van gezinsleden al op grond van de artikelen 8, 9, 10, 11 en 16 van de Dublinverordening geschiedt. Gesteld noch gebleken is dat eiser op een van deze artikelen een geslaagd beroep kan doen. De Dublinverordening is verder niet bedoeld als route waarlangs op reguliere gronden verblijf bij gezinsleden kan worden verkregen. De aanwezigheid van de broers van eiser in Nederland heeft verweerder niet als uitzonderlijk hoeven zien. Verweerder heeft er daarbij terecht op gewezen dat de door eiser gestelde afhankelijkheid van zijn broers niet is onderbouwd. Voor zover eiser zich beroept op de omstandigheden in Bulgarije, geldt dat verweerder deze omstandigheden al voldoende heeft betrokken bij de beoordeling van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 9 juli 2024 door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening nr. (EU) 604/2013.
3.Arrest van 29 februari 2024, ECLI:EU:C:2024:195.
5.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.Onder meer de uitspraken van 29 februari 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:870), 22 maart 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:1195), 23 mei 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:2152), 3 juni 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:2274) en 27 juni 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:2647).