Uitspraak
2.ECLI:NL:RVS:2023:4180.
4.ECLI:NL:RVS:2024:1892.
Ambtshalve toetsing
Conclusie
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 28 juni 2024 uitspraak gedaan over de bewaring van een Algerijnse vreemdeling, eiser, die in vreemdelingenbewaring was gesteld op 7 juni 2024. Eiser betwistte de rechtmatigheid van deze maatregel en voerde aan dat hij de Algerijnse nationaliteit heeft en dat hij onterecht in bewaring is gesteld. Hij stelde dat de eerdere maatregel van 28 mei 2024 onrechtmatig was en dat dit doorwerkte in de huidige maatregel. De rechtbank had eerder het beroep tegen de maatregel van 28 mei 2024 ongegrond verklaard, waardoor de prejudiciële vraag die eiser stelde niet relevant was voor deze zaak.
Eiser voerde aan dat er bij de uitreiking van de maatregel geen schriftelijke toelichting was gegeven, zoals vereist door artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris voldoende informatie had verstrekt, ook al was deze niet schriftelijk in een voor eiser begrijpelijke taal. De rechtbank concludeerde dat eiser niet in zijn belangen was geschaad, omdat hij mondeling was geïnformeerd over de gronden van de maatregel.
De rechtbank beoordeelde ook de gronden voor de bewaring en oordeelde dat de staatssecretaris voldoende had gemotiveerd dat er risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser had zich eerder aan het toezicht onttrokken en had geen geldig reisdocument. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris voldoende voortvarend had gehandeld in de procedure en dat er zicht op uitzetting naar Algerije was. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af.