ECLI:NL:RBDHA:2024:10113

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 juni 2024
Publicatiedatum
1 juli 2024
Zaaknummer
AWB - 22 _ 7707
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen met verzoek om schadevergoeding

In deze zaak is in geschil of de naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) terecht en tot een juist bedrag is opgelegd aan eiser, die een Volkswagen Golf Variant 2.0 TDI Highline bezit. De rechtbank heeft op 20 juni 2024 uitspraak gedaan na een zitting op 6 juni 2024. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag die door de inspecteur van de Belastingdienst was opgelegd, en stelt dat de hoorplicht is geschonden en dat hij recht heeft op vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser voldoende gelegenheid heeft gekregen om te worden gehoord en dat er geen sprake is van schending van de hoorplicht. De naheffingsaanslag is vastgesteld op basis van een taxatierapport en de handelsinkoopwaarde van de auto. Eiser heeft betoogd dat de Bpm in strijd is met het Unierecht, maar de rechtbank heeft deze stelling verworpen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd en dat de berekening van de handelsinkoopwaarde correct is.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de naheffingsaanslag verminderd. Tevens is de Staat veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade tot € 125 en de Belastingdienst tot € 875. De rechtbank heeft ook de proceskosten van eiser vastgesteld op € 1.750 en het griffierecht van € 184 vergoed. De rechtbank heeft de termijn voor de vergoeding van wettelijke rente vastgesteld en bepaald dat de vergoedingen op een bankrekening op naam van eiser moeten worden betaald.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 22/7707

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

20 juni 2024 in de zaak tussen

[eiser], wonende te Zoetermeer, eiser(gemachtigde: A.F.M.J. Verhoeven),

en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder,

en

de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid), de Staat.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 16 november 2022 op het bezwaar van eiser tegen de aan eiser opgelegde naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juni 2024.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en [naam 1].
Namens verweerder zijn mr. [naam 2] en mr. [naam 3] verschenen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- draagt verweerder op de naheffingsaanslag te verminderen rekening houdend met een handelsinkoopwaarde van € 22.480;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt de Staat tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 125;
- veroordeelt verweerder tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 875;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750;
- draagt verweerder op het door eiser betaalde griffierecht van € 184 aan eiser te vergoeden;
- draagt de Staat en verweerder op om de toegekende vergoedingen en het griffierecht te betalen op een bankrekening die op naam staat van eiser;
- bepaalt dat de termijn voor de vergoeding van wettelijke rente gaat lopen vanaf vier weken na de datum van deze uitspraak, dan wel, indien dit een later gelegen datum is, vier weken na de datum waarop opgaaf is gedaan van een bankrekening op naam van eiser.

Overwegingen

1. Eiser heeft aangifte Bpm gedaan ter zake van een Volkswagen Golf Variant 2.0 TDI Highline (de auto). Bij de vaststelling van de afschrijving is gebruik gemaakt van een taxatierapport (het taxatierapport). De handelsinkoopwaarde is aan de hand van het taxatierapport en met inachtneming van een waardevermindering wegens schade van € 20.438 (100%), bepaald op € 228.
2. Eiser is opgeroepen om de auto te tonen bij de dienst Domeinen Roerende Zaken (DRZ). In het rapport van DRZ is de handelsinkoopwaarde van de auto in onbeschadigde staat aan de hand van de koerslijst van AutotelexPro vastgesteld op € 25.866. DRZ heeft een waardevermindering wegens schade in aanmerking genomen van € 3.100, ofwel 72% van de door DRZ bepaalde schade aan de auto.
3. Verweerder heeft de naheffingsaanslag, met inachtneming van de bevindingen van DRZ, vastgesteld op € 4.833. Bij de bestreden uitspraak op bezwaar is de naheffingsaanslag, vanwege het toekennen van een extra leeftijdskorting van € 103, verminderd tot een bedrag van € 4.607.
4. In geschil is of de naheffingsaanslag terecht en tot een juist bedrag is opgelegd.
Tevens is in geschil of de hoorplicht is geschonden en of recht bestaat op vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.
5. Voorafgaande aan het doen van uitspraak op bezwaar is eiser uitgenodigd voor een hoorgesprek op 15 februari 2022. Naar aanleiding van de mail van gemachtigde van eiser dat deze datum niet schikt, heeft verweerder een nieuwe datum voor de hoorzitting voorgesteld, te weten op 17 februari 2022. Verweerder heeft gemachtigde van eiser bij mail van 10 en 11 februari 2022 herinnerd aan dit hoorgesprek. Gemachtigde van eiser heeft op 17 februari 2022 niet ingelogd via WebEx om deel te nemen aan het hoorgesprek. Verweerder heeft op 17 februari 2022 telefonisch contact opgenomen met gemachtigde van eiser. Tijdens dat telefoongesprek heeft gemachtigde laten weten dat de medewerker van zijn kantoor met wie de afspraak voor de hoorzitting was gemaakt, niet aanwezig was. Vervolgens is het gesprek beëindigd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder eiser voldoende gelegenheid geboden om te worden gehoord. Van schending van de hoorplicht is dan ook geen sprake.
6. De Bpm wordt verschuldigd ter zake van de registratie van een auto in het kentekenregister en moet op aangifte worden voldaan. Dat geldt voor iedere auto, ongeacht de herkomst daarvan. Indien belasting die op aangifte moet worden voldaan geheel of gedeeltelijk niet is betaald, kan de inspecteur op grond van artikel 20 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen de te weinig geheven belasting naheffen. Nu derhalve in alle gevallen van registratie van voertuigen te weinig betaalde belasting kan worden nageheven, is geen sprake van schending van artikel 110 het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).
7. Eiser stelt dat de Bpm is strijd met het Unierecht is geheven omdat, anders dan bij binnenlandse voertuigen, aangifte en betaling van de belasting eerder plaats moet vinden dan het tijdstip waarop het belastbare feit zich heeft voorgedaan. Zoals volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 23 september 2022 [1] is deze stelling onjuist.
8. Het Unierechtelijk verdedigingsbeginsel strekt niet verder dan dat degene aan wie een naheffingsaanslag zal worden opgelegd, zijn opmerkingen daarover kenbaar kan maken alvorens daadwerkelijk wordt overgegaan tot naheffing. Er is geen rechtsregel die verweerder verplicht de betrokkene daarvoor uit te nodigen voor een gesprek. Dit volgt ook niet uit artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Verweerder heeft eiser bij brief van 14 juli 2021 op de hoogte gesteld van zijn voornemen om een naheffingsaanslag op te leggen en daarbij vermeld hoeveel die naheffingsaanslag zal bedragen en hoe deze is berekend. In die brief wordt eiser de gelegenheid geboden zich hierover uit te laten. Aldus heeft verweerder de eisen die het Unierechtelijk verdedigingsbeginsel stelt gerespecteerd.
9. De rechtbank is niet verplicht tot het stellen van prejudiciële vragen. Dit volgt ook niet uit artikel 67 VWEU. De rechtbank ziet in al hetgeen eiser heeft aangevoerd ook geen reden om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie.
10. Dat in de aangifte van een te hoge CO2-uitstoot is uitgegaan is niet aannemelijk gemaakt. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om van een lagere uitstoot uit te gaan.
11. De bewijslast voor een waardevermindering van de auto als gevolg van schade rust op eiser. Hij heeft daartoe verwezen naar het taxatierapport dat ten grondslag is gelegd aan de aangifte. Naar het oordeel van de rechtbank heeft hij daarmee niet aannemelijk gemaakt dat de auto ten tijde van het doen van aangifte meer schade had dan door DRZ is onderkend. Met het rapport en de daarbij gevoegde foto’s wordt onvoldoende uitsluitsel gegeven over aard en omvang van de gestelde schade. Eiser heeft bovendien geen inkoopfactuur van de auto overgelegd, terwijl dat wel een aan een taxatierapport gestelde eis is en een inkoopfactuur relevante informatie kan bevatten over de staat van de auto [2] .
12. In het kader van deze procedure beschouwt de rechtbank de taxateur van DRZ als een partijdeskundige, omdat hij door verweerder is aangezocht om een oordeel te geven over de waarde van de auto. Het staat verweerder vrij een deskundige van zijn keuze in te schakelen. Het bepaalde in artikel 8, vierde lid, van de Uitvoeringsregeling belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (de Uitvoeringsregeling) staat daar niet aan in de weg, omdat dit betrekking heeft op een door de belastingplichtige in te schakelen taxateur. Dat betekent dat verweerder mag en kan kiezen voor de onder het Ministerie van Financiën vallende DRZ. De door eiser aangehaalde jurisprudentie over de Europese aanbestedingsregels leidt niet tot een ander oordeel. De rechtbank volgt eiser evenmin in zijn stelling dat sprake is van strijd met het Unierechtelijk beginsel van wapengelijkheid omdat eiser wettelijk verplicht is de waarde van het voertuig te laten vaststellen door een derde deskundige waarbij tal van voorwaarden gelden, terwijl voor de taxateur van DRZ die voorwaarden niet gelden.
13. De rechtbank volgt eiser evenmin in zijn stelling dat niet 72%, maar 100% van de door DRZ vastgestelde reparatiekosten wegens schade in mindering zouden moeten worden gebracht. Eiser heeft namelijk niet onderbouwd waarom in dit geval, in afwijking van het uitgangspunt zoals verwoord in artikel 8, vierde lid, letter b, en bijlage I van de Uitvoeringsregeling, zou moeten worden uitgegaan van een hoger percentage dan 72. De enkele algemene stelling dat uit het Unierecht volgt dat 100% in aftrek moet worden toegelaten, is daarvoor onvoldoende.
14. Eiser heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat de naheffingsaanslag moet worden verminderd omdat DRZ voor de bepaling van de handelsinkoopwaarde niet is uitgegaan van de koerslijst Eurotaxglass met een vermindering van 15% wegens bijstelling van de markt- en dealersituatie. De handelsinkoopwaarde (in onbeschadigde staat) zou dan uitkomen op € 22.505 volgens eiser in plaats van € 25.866 waar verweerder van is uitgegaan. Uit het arrest van de Hoge Raad van 18 maart 2016 [3] volgt dat het een belastingplichtige is toegestaan om bij het aanwenden van rechtsmiddelen te kiezen voor een andere in of bij de Wet BPM voorziene methode ter bepaling van de afschrijving dan waarvan bij de aangifte is uitgegaan, dan wel een beroep te doen op gegevens die bij de aangifte niet zijn gebruikt voor de berekening van de BPM, mits voor het vaststellen van de juistheid ervan geen (tweede) controle van het voertuig nodig is zodat een vergelijking van de aangedragen gegevens en de bij de aangifte gebruikte gegevens volstaat om vast te stellen of het bij de aangifte gebezigde afschrijvingspercentage te laag is geweest. Op basis van dit arrest heeft de Belastingdienst een kennisgroepstandpunt met dezelfde strekking gepubliceerd [4] , waarin ook is vastgelegd dat de door belanghebbende voorgestane correcties mogen worden toegepast. In het DRZ rapport is een koerslijst Eurotaxglass’s aanwezig. Op grond van het voorgaande mag eiser een beroep doen op de koerslijst van Eurotaxglass’s met toepassing van de correctie markt- en dealersituatie. Voor aftrek van schade is dan geen plaats. Rekening houdend met de correctie markt- en dealersituatie stelt de rechtbank de handelsinkoopwaarde vast op € 22.480 (€ 26.447 x 85%).
15. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond verklaard.
16. Eiser heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Het bezwaarschrift is op 21 september 2021 door verweerder ontvangen en de rechtbank doet op 20 juni 2024 uitspraak. De bezwaar- en beroepsfase heeft derhalve twee jaar en bijna 8 maanden geduurd, zodat de redelijke termijn met bijna 8 maanden is overschreden. Aangezien verweerder op 16 november 2022 uitspraak op bezwaar heeft gedaan dient de overschrijding voor 7/8 deel aan de bezwaarfase te worden toegerekend en voor 1/8 aan de beroepsfase.
17. Voor de bepaling van de hoogte van de toe te kennen vergoeding van immateriële schade is de mate waarin belanghebbende daadwerkelijk spanning en frustratie heeft ondervonden in beginsel niet van belang, behoudens bijzondere omstandigheden. Van dergelijke omstandigheden is de rechtbank in onderhavige zaak niet gebleken. Uit de overgelegde machtiging volgt dat schadevergoedingen aan de gemachtigde moeten worden uitbetaald, maar niet dat ze aan hem toekomen. In zoverre verschilt onderhavige zaak van de zaak waarin gerechtshof Den Haag op 13 juli 2023 uitspraak heeft gedaan [5] . Dit betekent dat eiser recht heeft op een vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 1.000. Daarvan dient € 875 door verweerder te worden vergoed en € 125 door de Staat. Aan het arrest van het EHRM van 29 maart 2006 [6] kan in dit geval geen aanspraak op een hogere vergoeding worden ontleend.
Proceskosten
18. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875 en een wegingsfactor 1). Voor een hogere vergoeding bestaat geen aanleiding.
19. Nu het beroep gegrond is verklaard, dient het door eiseres betaalde griffierecht te worden vergoed. De stelling dat de hoogte van het griffierecht moet worden afgestemd op de hoogte van onderliggende vordering behoeft geen behandeling. Voor een rentevergoeding over het griffierecht bestaat geen aanleiding. Het Unierecht dwingt niet tot vergoeding van dergelijke rente. Het voorgaande neemt niet weg dat wettelijke rente verschuldigd wordt indien het griffierecht niet tijdig aan eiser wordt uitbetaald.
20. Bovengenoemde vergoedingen dienen op grond van artikel 19a, vierde lid, van de Wet Bpm uitsluitend plaats te vinden op een bankrekening die op naam staat van eiser. De rechtbank acht deze bepaling niet in strijd met enige verdragsrechtelijke bepaling.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. Postema, rechter, in aanwezigheid van mr. B. van Eeuwijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 juni 2024.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).
Dat kan digitaal via www.rechtspraak.nl, daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan ook door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift is, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend.
Verder vermeldt u ten minste het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

3.Hoge Raad 18 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:421
4.Publicatiedatum 26 mei 2023, KG:013:2023:5
6.ECLI:CE:ECHR:2006:0329JUD003681397