ECLI:NL:RBDHA:2024:10063

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 juni 2024
Publicatiedatum
28 juni 2024
Zaaknummer
NL24.26274
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in verband met gefaciliteerd vertrek naar Frankrijk

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het verzoek van verzoekster om een voorlopige voorziening afgewezen. Verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. M.J.A. Rinkes, had verzocht om haar overdracht aan Frankrijk te voorkomen, omdat zij op 2 juli 2024 zou worden overgedragen. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. Y. van Deel-ten Cate, had echter aangegeven dat het om een gefaciliteerd vertrek ging en dat er geen sprake was van gedwongen uitzetting.

De voorzieningenrechter oordeelt dat er geen spoedeisend belang is bij het verzoek. Verzoekster had eerder beroep ingesteld tegen de Dublinoverdracht aan Frankrijk, maar dit beroep was ongegrond verklaard. De voorzieningenrechter stelt vast dat de staatssecretaris geen voornemens heeft om verzoekster gedwongen over te dragen en dat verzoekster zelf kan beslissen of zij meewerkt aan de overdracht. De rechtbank concludeert dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die een spoedeisend belang rechtvaardigen.

Uiteindelijk wijst de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening af en er wordt geen proceskostenveroordeling opgelegd. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.26274

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam], V-nummer: [nummer], verzoekster

(gemachtigde: mr. M.J.A. Rinkes),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: mr. Y. van Deel-ten Cate).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek van verzoekster om een voorlopige voorziening te treffen om haar overdracht aan Frankrijk te voorkomen.
1.1.
In de brief van 24 juni 2024 heeft de staatssecretaris aan verzoekster medegedeeld dat zij op 2 juli 2024 zal uitreizen naar Lyon. Verzoekster heeft daartegen bezwaar gemaakt en daarnaast de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, in die zin dat verzoekster niet mag worden overgedragen totdat op haar bezwaar is beslist.
1.2.
De voorzieningenrechter doet uitspraak zonder zitting. [1]

Voorgeschiedenis

2. Verzoekster heeft eerder beroep ingesteld tegen de Dublinoverdracht aan Frankrijk. Dat beroep is door deze rechtbank en zittingsplaats op 11 januari 2024 buiten zitting afgedaan en ongegrond verklaard. [2] Verzoekster is daartegen in verzet gegaan en heeft hangende dat verzet verzocht om een voorlopige voorziening. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft op 27 maart 2023 het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen en bepaald dat verzoekster niet mag worden overgedragen aan Frankrijk totdat is beslist op het verzet. [3] Bij uitspraak van 8 april 2024 heeft deze rechtbank en zittingsplaats het verzet tegen de Dublinoverdracht ongegrond verklaard. [4]

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als onverwijlde spoed dat vereist. De voorzieningenrechter oordeelt dat geen sprake is van een spoedeisend belang en wijst het verzoek daarom af. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.
4. Verzoekster stelt dat zij een spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening en wijst daarbij op de geplande vlucht van 2 juli 2024. Uit de vluchtaanzegging blijkt volgens haar niet dat sprake is van vrijwillig vertrek. Verzoekster voert verder aan dat de overdracht niet kan plaatsvinden, omdat de uiterlijke overdrachtsdatum is verstreken. Verzoekster wijst op het claimakkoord van 20 oktober 2023 en concludeert dat zij uiterlijk 20 april 2024 had moeten worden overgedragen. Ook stelt verzoekster dat zij gezien haar medische situatie niet overgedragen kan worden.
4.1.
De staatssecretaris heeft schriftelijk toegelicht dat de onderhavige overdracht een door de Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V) gefaciliteerd vertrek betreft. Dat betekent dat sprake is van een zelfstandig vertrek en geen gedwongen overdracht. Als verzoekster niet aan het gefaciliteerde vertrek meewerkt, zal zij volgens de staatssecretaris niet alsnog door middel van de sterke arm gedwongen worden om op 2 juli 2024 naar Frankrijk te vertrekken. Verder heeft de staatssecretaris erop gewezen dat verzoekster op 27 juni 2024 in gesprek is gegaan met de regievoerder en daar heeft aangegeven dat zij bereid is mee te werken aan de overdracht. Daarom heeft de staatssecretaris zich primair op het standpunt gesteld dat er geen spoedeisend belang bestaat bij het verzoek om voorlopige voorziening. Inhoudelijk bezien heeft de staatssecretaris overwogen dat de uiterlijke overdrachtsdatum niet is verstreken, nu een voorlopige voorziening is toegewezen. Ook heeft de staatssecretaris toegelicht dat geen nieuwe feiten of omstandigheden naar voren zijn gebracht omtrent de medische en psychische situatie van verzoekster. De door verzoekster hieromtrent aangedragen omstandigheden al zijn betrokken in eerdere procedures.
4.2.
De voorzieningenrechter stelt op basis van het verweerschrift vast dat de staatssecretaris op dit moment geen voornemens heeft om verzoekster gedwongen over te dragen. De vluchtaanzegging van 24 juni 2024 ziet blijkens het vertrekgesprek van 27 juni 2024 en het verweerschrift uitsluitend op het faciliteren van een vrijwillig vertrek naar Frankrijk. De staatssecretaris heeft in het verweerschrift bevestigd dat verzoekster niet gedwongen zal worden uitgezet op 2 juli 2024, als zij besluit om niet mee te werken. De rechtbank overweegt dat dit betekent dat verzoekster zelf in de hand heeft of haar overdracht daadwerkelijk op die datum plaatsvindt. Verzoekster heeft daarnaast in het vertrekgesprek aangegeven vrijwillig te willen meewerken aan de overdracht. Onder deze omstandigheden ziet de rechtbank niet in welk spoedeisend belang verzoekster heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening.
4.3.
De stelling van verzoekster dat uit de vluchtaanzegging niet blijkt dat sprake is van een gefaciliteerd vertrek, maakt dat niet anders. Uit het vertrekgesprek van 27 juni 2024 en het verweerschrift blijkt immers wel uitdrukkelijk dat het gaat om een gefaciliteerd, in plaats van gedwongen, vertrek. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten om daar niet van uit te gaan.
5. De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Hessels, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Dit kan op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.