ECLI:NL:RBDHA:2024:4317

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 maart 2024
Publicatiedatum
27 maart 2024
Zaaknummer
NL24.13269
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in asielzaak met verzoekster tegen staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

Op 27 maart 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster, vertegenwoordigd door mr. M.J.A. Rinkes, een voorlopige voorziening heeft gevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. Y.D. Ancion, had op 15 november 2023 de aanvraag van verzoekster voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, met als argument dat Frankrijk verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld, dat op 11 januari 2024 ongegrond werd verklaard. Op 21 februari 2024 diende verzoekster een verzetschrift in, en op 26 maart 2024 werd haar medegedeeld dat zij op 29 maart 2024 aan de Franse autoriteiten zou worden overgedragen.

Verzoekster verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, zodat zij niet zou worden overgedragen voordat haar verzet op 3 april 2024 zou zijn behandeld. De voorzieningenrechter oordeelde dat het belang van verzoekster om haar verzet toe te lichten zwaarder weegt dan het belang van de staatssecretaris om de overdracht op 29 maart 2024 door te zetten. De voorzieningenrechter heeft daarom besloten dat verzoekster niet mag worden overgedragen aan Frankrijk totdat er een uitspraak is gedaan op het verzet. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld tot betaling van de proceskosten van verzoekster, die zijn vastgesteld op € 875,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.13269

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam] , V-nummer: [nummer] , verzoekster

(gemachtigde: mr. M.J.A. Rinkes),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. Y.D. Ancion).

Inleiding

Bij besluit van 15 november 2023 heeft de staatssecretaris de aanvraag van verzoekster tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Deze zaak staat bekend onder zaaknummer NL23.36691.
Bij uitspraak van 11 januari 2024 heeft de rechtbank op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting gedaan en het beroep ongegrond verklaard.
Verzoekster heeft op 21 februari 2024 een verzetschrift ingediend. Bij uitnodiging van
13 maart 2024 is aangegeven dat het verzet op 3 april 2024 op zitting zal worden behandeld.
Op 26 maart 2024 heeft de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) aangegeven dat verzoekster op 29 maart 2024 zal worden overgedragen aan de autoriteiten van Frankrijk.
Verzoekster heeft op 26 maart 2024 de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen en te bepalen dat verzoekster niet wordt overgedragen voordat een uitspraak is gedaan op het verzet. Ook heeft zij bezwaar gemaakt tegen de feitelijke uitzetting.
De staatssecretaris heeft op 27 maart 2024 gereageerd.

Overwegingen

1.1
Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Het door verzoekster gemaakte bezwaar tegen de feitelijke uitzetting wordt aangemerkt als een (aanvulling op een) verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening in de verzetprocedure (vgl. de uitspraak van de ABRvS van 19 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1952).
1.2.
Ingevolge artikel 8:83, eerste lid, van de Awb worden partijen zo spoedig mogelijk uitgenodigd om op een in de uitnodiging te vermelden plaats en tijdstip op een zitting te verschijnen. Op grond van artikel 8:83, vierde lid, van de Awb, kan de voorzieningenrechter, indien onverwijlde spoed dat vereist en partijen daardoor niet in hun belangen worden geschaad, uitspraak doen zonder toepassing van het eerste lid. Daarvoor bestaat in dit geval aanleiding.
2. Verzoekster heeft de rechtbank verzocht te bepalen dat zij niet wordt overgedragen voordat een uitspraak is gedaan op het verzet. Zij voert aan dat de rechtbank een uitspraak buiten zitting heeft gedaan, zonder enige voorafgaande kennisgeving hiervan. De rechtbank heeft verzoekster de mogelijkheid ontnomen om aanvullende gronden in te dienen, dan wel ter zitting te kunnen reageren. Ook heeft de rechtbank haar de mogelijkheid ontnomen haar beroep op artikel 17 van de Dublinverordening nader toe te lichten en te onderbouwen.
Verzoekster heeft naar voren gebracht dat zij psychische en lichamelijke klachten heeft als gevolg van hetgeen haar in Frankrijk is overkomen en wijst in dit verband op het door haar bijgevoegde patiëntendossier.
3. De staatssecretaris heeft naar voren gebracht dat het belang van de staatssecretaris om verzoekster over te dragen voordat de uiterste overdrachtstermijn verstrijkt, groter is dan het belang van verzoekster om haar verzet-zitting in lijve bij te kunnen wonen. De staatssecretaris heeft daarbij niet gesteld dat een eventuele overdracht aan de autoriteiten van Frankrijk niet na 3 april 2024 kan plaatsvinden.
4. De voorzieningenrechter is, gelet op de thans door partijen gegeven onderbouwing, van oordeel dat het belang van verzoekster om haar verzet op de zitting van 3 april 2024 toe te kunnen lichten zwaarder weegt dan het belang van de staatssecretaris om op
29 maart 2024 verzoekster over te dragen aan de autoriteiten van Frankrijk.
5. De voorzieningenrechter ziet in het voorgaande aanleiding om te bepalen dat verzoekster niet wordt overgedragen voordat een uitspraak is gedaan op het verzet.
6. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, krijgt verzoekster ook een vergoeding voor haar proceskosten. De staatssecretaris moet dit betalen. Deze vergoeding bedraagt € 875,-, omdat de gemachtigde van verzoekster een verzoekschrift heeft ingediend.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek toe;
  • treft de voorlopige voorziening dat verzoekster niet mag worden overgedragen aan Frankrijk totdat is beslist op het verzet;
  • veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 875,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W. Wassink, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.A. Buikema, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.