ECLI:NL:RBDHA:2023:9988

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 juli 2023
Publicatiedatum
10 juli 2023
Zaaknummer
NL23.17908
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een vreemdeling en de procedurele rechten bij de oplegging van de maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 juli 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring die aan eiser is opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een Georgische nationaliteit, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 11 juni 2023, waarin de maatregel van bewaring is opgelegd op grond van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 28 juni 2023, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gronden voor de bewaring niet zijn betwist en dat er een risico op onttrekking aan het toezicht bestaat.

Eiser heeft aangevoerd dat verweerder in strijd heeft gehandeld met artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit, omdat hij niet op de hoogte is gebracht van de redenen voor de bewaring in een begrijpelijke taal. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat, hoewel er een gebrek is in de procedure, dit niet leidt tot onrechtmatigheid van de bewaring. De belangen die met de bewaring zijn gediend, wegen zwaarder dan het geconstateerde gebrek. De rechtbank heeft ook overwogen dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd waarom geen lichter middel kon worden toegepast, gezien het risico op onttrekking aan het toezicht.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Wel is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.17908

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. R.M. Seth Paul),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. K. Bruin).

Procesverloop

Bij besluit van 11 juni 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 28 juni 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M.K. Abashidze. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Georgische nationaliteit te hebben.
Maatregel van bewaring
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser en met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag vanwege het risico op onttrekking aan het toezicht. Als zware gronden [1] staat in de maatregel vermeld dat eiser:
  • 3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
  • 3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
  • 3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
  • 3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
  • 3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
En als lichte gronden [2] staat in de maatregel vermeld dat eiser:
  • 4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
  • 4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggen niet heeft betwist. De gronden zijn feitelijk juist en voldoende om een risico op onttrekking aan het toezicht aan te nemen. Deze kunnen de maatregel van bewaring dragen.
Artikel 5.3. van het Vb [3]
4. Eiser voert verder aan dat verweerder heeft gehandeld in strijd met artikel 5.3. van het Vb en ook met artikel 9, vierde lid, van de Opvangrichtlijn [4] , omdat hij niet schriftelijk, in een taal die hij verstaat of waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat hij deze verstaat, op de hoogte is gebracht van de redenen van bewaring en van de in het nationale recht vastgestelde procedures om het bevel tot bewaring aan te vechten, alsook van de mogelijkheid om gratis rechtsbijstand en vertegenwoordiging aan te vragen. Gezien de chronologie van artikel 5.3 van het Vb, alsook vanwege de chronologie van de betreffende bepaling in de Opvangrichtlijn, is het naar eisers oordeel onmogelijk om al deze mededelingen al tijdens het gehoor voorafgaand aan de bewaring te doen. Eiser wijst verder op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 1 mei 2023, [5] waarin is geoordeeld dat bij een dergelijk gebrek geen ruimte is voor afweging van de belangen.
5. Niet in geschil is dat verweerder niet heeft voldaan aan alle formele vereisten van artikel 5.3. van het Vb. Uit niets blijkt immers dat eiser bij de uitreiking van de maatregel van bewaring, in een taal die hij verstaat, op de hoogte is gebracht van de redenen van bewaring. Ook blijkt niet dat aan hem is uitgelegd dat hij tegen de maatregel van bewaring beroep kan instellen en dat hij daarbij recht heeft op gratis rechtsbijstand. De stelling van verweerder dat wel is voldaan aan het doel en de strekking van artikel 5.3. van het Vb, omdat eiser tijdens het gehoor voorafgaand aan de maatregel van bewaring met behulp van een tolk is gewezen op zijn rechten, leidt niet tot een andere conclusie. Derhalve is sprake van een gebrek.
6. De rechtbank is echter van oordeel dat dit gebrek niet maakt dat de daaropvolgende bewaring onrechtmatig is, nu de ernst van het gebrek niet opweegt tegen de belangen die met de bewaring zijn gediend. Aan eiser is immers op initiatief van verweerder een advocaat toegekend die de maatregel van bewaring op enig moment heeft ontvangen en daartegen vervolgens namens eiser beroep heeft ingesteld. Hoewel deze informatie niet tijdens de uitreiking van de maatregel van bewaring in een voor hem begrijpelijke taal aan eiser kenbaar is gemaakt, heeft eiser ook zonder deze mededeling gebruik kunnen maken van de hem toekomende procedurele rechten. Daarbij is het van belang om op te merken dat uit de aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegde gronden en de daarbij gegeven motivering volgt een risico op onttrekking aan het toezicht.
Lichter middel
7. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom in zijn geval niet is volstaan met een lichter middel. Hij beschikt namelijk over een vast verblijfadres en ontvangt geld van de gemeente. Verder volgt uit het dossier dat eiser in 2019 suïcidale uitingen heeft gedaan. Ter onderbouwing hiervan verwijst eiser naar de uitspraken van de Afdeling [6] van 23 februari 2015 [7] en 10 april 2015 [8] en het arrest Mahdi [9] .
8. Uit de hiervoor genoemde jurisprudentie volgt dat bij de beantwoording van de vraag of verweerder met toepassing van een lichter middel had moeten volstaan, de rechtbank beoordeelt of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen andere afdoende maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Daarbij past een grondig onderzoek naar de feitelijke elementen van het concrete geval en een specifieke motivering van verweerder; verwijzing naar de bewaringsgronden volstaat daarvoor niet.
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet gehouden was een lichter middel aan eiser op te leggen. Verweerder heeft dat voldoende gemotiveerd. Bij eiser is de bewaring namelijk, gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd en de motivering daarvan, noodzakelijk voor de vaststelling van zijn identiteitsgegevens en voor de beoordeling van zijn asielaanvraag vanwege het risico op onttrekking aan het toezicht. Dat hij over een vast verblijfadres en geld beschikt, leidt niet tot een andere conclusie nu dit risico op onttrekking reeds is aangenomen. Verder heeft eiser tijdens zijn gehoor voorafgaand aan de oplegging van de maatregel van bewaring ten aanzien van zijn medische omstandigheden slechts aangevoerd dat hij een hoge bloeddruk heeft en eerder een maagbloeding heeft gehad. Verweerder heeft ten aanzien hiervan aangegeven dat de medische zorgverlening binnen het detentiecentrum gelijkwaardig is aan de gezondheidszorg in de vrije maatschappij. Indien deze zorg onvoldoende is, bestaat de mogelijkheid om eiser naar een regulier ziekenhuis, een PPC [10] of een gesloten gezondheidsinstelling over te plaatsen. Niet is gebleken dat bij eiser momenteel sprake is van suïcidegevaar, zodat verweerder hier niet op heeft hoeven ingaan.
Ambtshalve toets [11]
10. Tot slot leidt de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
11. De maatregel van bewaring is terecht aan eiser opgelegd. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. Als gevolg van het eerder, onder 5., geconstateerde gebrek ziet de rechtbank in het licht van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht wel aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af; en
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,- (zestienhonderdvierenzeventig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb).
2.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
3.Vreemdelingenbesluit 2000.
4.Richtlijn 2013/33/EU.
6.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
7.ABRvS 23 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:674.
8.ABRvS 10 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1309.
9.HvJEU 5 juni 2014, ECLI:EU:C:2014:1320.
10.Penitentiair Psychisch Centrum.
11.HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.