ECLI:NL:RBDHA:2023:9615

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 juni 2023
Publicatiedatum
3 juli 2023
Zaaknummer
SGR 21/544
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herroeping van planschadevergoeding en beoordeling van reformatio in peius

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 28 juni 2023, wordt het beroep van eiser tegen de herroeping van een eerder besluit tot tegemoetkoming in planschade beoordeeld. Eiser had in 2019 een tegemoetkoming van € 69.500,- ontvangen voor planschade met betrekking tot een onroerende zaak in Leiden. Echter, in een later besluit van 11 december 2020 heeft het college van burgemeester en wethouders van Leiden deze tegemoetkoming herroepen en de planschade op nihil vastgesteld. De rechtbank oordeelt dat verweerder terecht en zorgvuldig heeft gehandeld bij deze herroeping. Eiser had aangevoerd dat het besluit in strijd was met het verbod op reformatio in peius, maar de rechtbank stelt vast dat er geen sprake is van een verslechtering van de positie van eiser, aangezien de herroeping van de planschadevergoeding ook zonder bezwaarprocedure had kunnen plaatsvinden. De rechtbank concludeert dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij kon beschikken over de benodigde parkeerplaatsen, wat essentieel was voor de beoordeling van de planschade. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/544

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 juni 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. J. Geelhoed),
en

het college van burgemeester en wethouders van Leiden (verweerder)

(gemachtigde: mr. J.J. Turenhout).

Procesverloop

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de herroeping van het besluit tot tegemoetkoming in planschade.
Verweerder heeft eiser met het besluit van 3 april 2019 een tegemoetkoming in planschade van € 69.500,- toegekend met betrekking tot de onroerende zaak [adres] [nummers] te [plaats]. Met het bestreden besluit van 11 december 2020 op het bezwaar van eiser heeft verweerder het besluit van 3 april 2019 herroepen en de planschade op nihil vastgesteld.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
Eiser heeft de gronden van het beroep aangevuld.
De rechtbank heeft het beroep op 1 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is op 27 december 2007 eigenaar geworden van het appartementsrecht rechtgevende op het uitsluitend gebruik van de ruimten gelegen op de eerste, tweede en derde verdieping van het gebouw, plaatselijk bekend [adres] [nummer 1] en [nummer 2] te [plaats]. Op grond van het geldende bestemmingsplan was het op dat moment mogelijk om op deze percelen 16 appartementen te bouwen en in gebruik te hebben. Op 26 juli 2012 is het bestemmingsplan “Zuidelijke Schil” onherroepelijk geworden, waardoor de bouw- en gebruiksmogelijkheden op deze percelen werden beperkt tot zes woningen (en na verlening van binnenplanse ontheffing acht woningen). Eiser heeft op 30 oktober 2015 bij verweerder een verzoek om tegemoetkoming in planschade ingediend.
2. Verweerder heeft de SAOZ [1] om advies gevraagd. SAOZ heeft in een advies van 4 februari 2019 geconcludeerd dat het nieuwe bestemmingsplan een waardevermindering van het perceel van eiser van € 69.500,- tot gevolg heeft.
3. Bij besluit van 3 april 2019 heeft verweerder besloten het door eiser ingediende verzoek om vergoeding van schade als bedoeld in artikel 6.1 van de Wro [2] conform het advies van de SAOZ toe te wijzen. Eiser heeft bezwaar ingediend tegen dat besluit.
Het bestreden besluit
4. In het bestreden besluit heeft verweerder het besluit van 3 april 2019 op advies van de commissie [3] herroepen en de planschade op nihil gesteld. Het advies van de SAOZ is naar het oordeel van de commissie niet op juiste wijze tot stand gekomen, omdat er in het advies vanuit wordt gegaan dat eiser kan beschikken over een aantal parkeerplaatsen op het binnenterrein achter de locatie [adres] [nummers] te [plaats]. Het is de commissie echter niet gebleken dat dit daadwerkelijk het geval is. Dit betekent dat zich geen planschade voordoet omdat zowel in de oude als in de nieuwe planologische situatie niet in parkeerplaatsen voor meer dan 8 appartementen in het pand kon worden voorzien. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze beslissing op bezwaar.
Wat vinden partijen in beroep?
5. Eiser is het er niet mee eens dat de planschade op nihil is gesteld. Hij voert aan dat het besluit in strijd is met het verbod op reformatio in peius. Volgens eiser is geen sprake van een zorgvuldige belangenafweging en is het besluit ondeugdelijk gemotiveerd. Eiser stelt dat hij er bij de aanvraag en in bezwaar wel degelijk op heeft gewezen dat hij kon beschikken over andere parkeerplaatsen of dat hij deze alsnog had kunnen verwerven als dat nodig was geweest voor het realiseren van de oorspronkelijke bestemming. De aftrek op grond van de bouwkosten klopt volgens eiser ook niet.
6. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Standpunt geen planschade juist?
7. Verweerder heeft gewezen op artikel 2.5.30 van de Bouwverordening, [4] waarin is bepaald dat in voldoende mate ruimte moet zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij het gebouw hoort ten behoeve van het parkeren of stallen van auto’s. Eiser heeft de geldigheid van deze parkeernorm voor de peildatum niet betwist. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij kon beschikken over parkeerplaatsen op eigen terrein of over parkeerplaatsen in de omgeving van de locatie [adres] [nummers], zodat eiser, als hij voor de peildatum voor de planschade 16 appartementen had willen realiseren, hij daarvoor naar alle waarschijnlijkheid geen omgevingsvergunning had kunnen krijgen, zodat van enige planschade geen sprake is. Eiser is volgens verweerder meermaals in de gelegenheid gesteld daarop te reageren, maar heeft dat nagelaten. Ter zitting heeft eiser bevestigd niet met bewijsstukken te kunnen onderbouwen dat hij voor de peildatum wel over de benodigde parkeerplaatsen kon beschikken. Verweerder heeft zich, gelet op het voorgaande, terecht op het standpunt gesteld dat er geen planschade is, omdat geen sprake is van een planologische verslechtering, nu eiser ook voor de wijziging van het bestemmingsplan niet meer dan acht appartementen kon bouwen.
Reformatio in peius
8.1
Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Awb volgt dat het bezwaarschrift er niet toe mag leiden dat het bestuursorgaan de heroverweging gebruikt om een verslechtering van de positie van de indiener van het bezwaarschrift te bereiken die zonder bezwaarschriftprocedure niet mogelijk zou zijn. Dat betekent dat het bestuursorgaan het besluit, voor zover het door het bezwaarschrift wordt bestreden, moet heroverwegen en moet nagaan of dit tot een voor de indiener gunstiger resultaat leidt. Leidt de heroverweging tot een voor de indiener ongunstiger resultaat, dan geldt dat alleen als het bestuursorgaan ook zonder dat het bezwaarschrift zou zijn ingediend tot wijziging van het bestreden besluit ten nadele van de indiener bevoegd zou zijn, artikel 7:11 van de Awb zich er niet tegen verzet dat deze wijziging bij het besluit op het bezwaarschrift wordt bewerkstelligd. [5]
8.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het verbod op reformatio in peius zich hier niet voordoet, omdat het verweerder vrij staat het planschadebesluit te allen tijde te wijzigen, ook los van de bezwaarschriftenprocedure. Eiser wist of kon weten dat verweerder op basis van door hem aangeleverde onvolledige dan wel onjuiste gegevens een kennelijk onjuist besluit heeft genomen. Ter zitting heeft verweerder in dit verband gewezen op de in beroep overgelegde uitspraak van de rechtbank Den Haag van 30 december 2009, waarbij het beroep tegen de afwijzing van een bouwvergunning voor een bouwplan voor bedrijfsruimte en 16 woningen aan de [adres] [nummer 3] te [plaats] ongegrond is verklaard. [6] In deze uitspraak is te lezen dat de bouwvergunning mede vanwege het niet voldoen aan de ter plaatse geldende parkeernorm is afgewezen.
8.3
De rechtbank is met verweerder eens dat eiser op het moment dat hij bezwaar maakte bekend was met de in artikel 2.5.30 van de Bouwverordening neergelegde parkeernorm en dat eiser wist dat het aan hem was om aannemelijk te maken dat hij voor de peildatum wel over de benodigde parkeerplaatsen kon beschikken. Uit de stukken die zich in het dossier bevinden blijkt dat eiser ook bij herhaling is gevraagd dit te onderbouwen. Zoals hiervoor is overwogen heeft eiser ter zitting bevestigd het gevraagde bewijs niet te kunnen leveren. Het enkele feit dat verweerder in het besluit van 3 april 2019 planschade heeft toegekend zonder dat het gevraagde bewijs was geleverd, betekent niet dat eiser erop mocht vertrouwen dat het niet voldoen aan de parkeernorm hem niet meer kon worden tegengeworpen. Deze zaak verschilt naar het oordeel van de rechtbank dan ook van de jurisprudentie waar eiser in beroep op heeft gewezen. [7] De rechtbank is met verweerder eens dat deze verslechtering ook mogelijk zou zijn geweest als eiser geen bezwaar had gemaakt. Ook heeft eiser er zelf voor gekozen in weerwil van zijn bekendheid met de geldende parkeernormen planschade aan te vragen en in bezwaar te gaan tegen het hem toegekende bedrag, zodat de herroeping van het besluit van 3 april 2019 voor zijn risico kan worden gebracht.
Conclusie en gevolgen
9. Gelet op het voorgaande is verweerder terecht en zorgvuldig en deugdelijk gemotiveerd teruggekomen van de bij besluit van 3 april 2019 toegekende planschade. Aan een bespreking van de overige beroepsgronden komt de rechtbank daarom niet meer toe.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Gerde, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken.
2.Wet ruimtelijke ordening.
3.Regionale Commissie Bezwaarschriften.
4.Bouwverordening van de gemeente Leiden.
5.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 29 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1837.
6.AWB 09/809 (niet gepubliceerd).
7.Zie noot 5, de uitspraak van de Afdeling van 22 september 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:2116) en de uitspraken van de rechtbank Limburg van 18 april 2017 (ECLI:NL:RBLIM:2017:3490) en van de rechtbank Amsterdam van 12 februari 2020 (ECLI:NL:RBAMS:2020:808).