In deze zaak heeft eiser op 24 augustus 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, die op 26 januari 2022 was ingediend. De rechtbank Den Haag heeft de zaak zonder zitting behandeld op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank constateert dat de wettelijke beslistermijn is verstreken zonder dat verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, een besluit heeft genomen. Eiser heeft verzocht om de hoogte van de verbeurde bestuurlijke dwangsom vast te stellen en om verweerder op te dragen binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit bekend te maken, met een rechterlijke dwangsom voor het niet naleven van deze uitspraak.
De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris binnen een redelijke termijn moet beslissen op asielaanvragen en dat de zorgvuldigheid van de besluitvorming zwaar weegt. De rechtbank bepaalt dat verweerder binnen acht weken na verzending van de uitspraak een besluit moet nemen. Tevens wordt er een dwangsom van € 100 per dag opgelegd voor elke dag dat verweerder in gebreke blijft, met een maximum van € 7.500. De rechtbank oordeelt dat de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND in strijd is met het Unierechtelijke doeltreffendheidsbeginsel en dat er een effectief rechtsmiddel ontbreekt bij overschrijding van de beslistermijn in de asielprocedure.
Daarnaast wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 418,50. De uitspraak is gedaan door rechter E.F. Bethlehem, in aanwezigheid van griffier W. van Loon, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.