In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 27 juni 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, die in Nederland asiel heeft aangevraagd, heeft bezwaar gemaakt tegen de voorgenomen overdracht aan Oostenrijk, gepland op 26 juni 2023. Hij verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening om deze overdracht te voorkomen. De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting, gezien de spoedeisendheid van de situatie.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker vrijstelling van griffierecht is verleend, gezien zijn financiële situatie. Vervolgens heeft de rechter overwogen dat de mogelijkheid tot bezwaar tegen de feitelijke overdracht beperkt is en dat verzoeker nieuwe feiten of omstandigheden moet aanvoeren om zijn bezwaar te onderbouwen. Verzoeker heeft aangevoerd dat er in Oostenrijk risico's zijn voor asielzoekers, maar de voorzieningenrechter oordeelt dat deze stellingen niet voldoende onderbouwd zijn. Bovendien is eerder vastgesteld dat Oostenrijk zijn verdragsverplichtingen nakomt.
De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat er geen nieuwe feiten zijn die de rechtmatigheid van de overdracht in twijfel trekken. Het verzoek om voorlopige voorziening is afgewezen, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is bekendgemaakt op 23 juni 2023, en tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.