ECLI:NL:RBDHA:2023:9246
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Intrekking verblijfsvergunning en inreisverbod wegens gevaar voor openbare orde
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd en de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd behandeld. Eiser, geboren in Marokko, had een verblijfsvergunning die op 2 juni 2016 was verleend, maar deze werd met terugwerkende kracht ingetrokken op basis van een veroordeling tot een gevangenisstraf van 23 maanden wegens verkrachting. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had ook een inreisverbod van tien jaar opgelegd, omdat eiser een gevaar voor de openbare orde zou vormen. Eiser betwistte deze besluiten en voerde aan dat zijn recht op familieleven, zoals vastgelegd in artikel 8 van het EVRM, was geschonden. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de belangen van eiser voldoende had gewogen en dat de inmenging in zijn privéleven gerechtvaardigd was in het belang van de openbare orde. De rechtbank concludeerde dat het besluit van de staatssecretaris om de verblijfsvergunning in te trekken en het inreisverbod op te leggen, deugdelijk was gemotiveerd en dat er geen sprake was van een ongerechtvaardigde inmenging in het familieleven van eiser. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en het besluit van 20 oktober 2022 bleef in stand.