ECLI:NL:RBDHA:2023:9084
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verblijfsvergunning regulier voor familieleven op grond van artikel 8 EVRM
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor familieleven op grond van artikel 8 van het EVRM. De staatssecretaris heeft deze aanvraag met het besluit van 26 april 2021 afgewezen, en bij het bestreden besluit van 30 juni 2022 is de afwijzing gehandhaafd. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij zij aanvoert dat er sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie met haar referent, haar meerderjarige zoon die uit Syrië is gevlucht.
De rechtbank heeft het beroep op 12 mei 2023 behandeld. Eiseres heeft aangevoerd dat zij altijd in gezinsband heeft samengewoond met referent en zijn gezin, en dat zij vanwege haar medische problemen afhankelijk is van hem. De staatssecretaris heeft echter gesteld dat er geen hechte persoonlijke banden zijn en dat eiseres niet exclusief afhankelijk is van referent. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie.
De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de belangenafweging niet ten onrechte in het nadeel van eiseres heeft laten uitvallen. De staatssecretaris heeft daarbij kunnen wegen dat eiseres sterkere banden heeft met Syrië dan met Nederland en dat het economisch belang voor de Nederlandse overheid zwaar weegt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de staatssecretaris de aanvraag van eiseres mocht afwijzen.