ECLI:NL:RBDHA:2023:9084

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 juni 2023
Publicatiedatum
26 juni 2023
Zaaknummer
NL22.13778
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning regulier voor familieleven op grond van artikel 8 EVRM

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor familieleven op grond van artikel 8 van het EVRM. De staatssecretaris heeft deze aanvraag met het besluit van 26 april 2021 afgewezen, en bij het bestreden besluit van 30 juni 2022 is de afwijzing gehandhaafd. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij zij aanvoert dat er sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie met haar referent, haar meerderjarige zoon die uit Syrië is gevlucht.

De rechtbank heeft het beroep op 12 mei 2023 behandeld. Eiseres heeft aangevoerd dat zij altijd in gezinsband heeft samengewoond met referent en zijn gezin, en dat zij vanwege haar medische problemen afhankelijk is van hem. De staatssecretaris heeft echter gesteld dat er geen hechte persoonlijke banden zijn en dat eiseres niet exclusief afhankelijk is van referent. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de belangenafweging niet ten onrechte in het nadeel van eiseres heeft laten uitvallen. De staatssecretaris heeft daarbij kunnen wegen dat eiseres sterkere banden heeft met Syrië dan met Nederland en dat het economisch belang voor de Nederlandse overheid zwaar weegt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de staatssecretaris de aanvraag van eiseres mocht afwijzen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.13778

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , V-nummer: [nummer] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.R. Verdoner),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. L.O. Augustinus).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor familieleven op grond van artikel 8 van het EVRM [1] .
1.1.
De staatssecretaris heeft deze aanvraag met het besluit van 26 april 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 30 juni 2022 op het bezwaar van eiseres is de staatssecretaris bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen dit besluit.
1.3.
Op 9 november 2022 heeft de staatssecretaris een aanvullend besluit genomen en op 9 maart 2023 heeft de staatssecretaris nogmaals een aanvullend besluit genomen. Op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb [2] wordt het beroep van eiser geacht mede te zijn gericht tegen deze aanvullende besluiten.
2. De rechtbank heeft het beroep op 12 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: referent, de gemachtigde van eiseres, een tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Totstandkoming van het besluit

3 Op 17 december 2020 is voor eiseres een aanvraag gedaan om een verblijfsvergunning regulier voor verblijf bij haar meerderjarige zoon, [naam 2] (referent). Referent is samen met zijn echtgenote en zijn dochter uit Syrië gevlucht en zij zijn in het bezit van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
3.1.
Met het primaire besluit van 26 april 2021 is de aanvraag afgewezen. De staatssecretaris stelt dat de identiteit van eiseres en haar familierechtelijke relatie met referent met documenten is aangetoond, maar dat niet is gebleken van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en referent. Volgens de staatssecretaris is het, gelet op de verschillende verklaringen, niet aannemelijk dat eiseres voor het vertrek van referent uit Syrië feitelijk deel uitmaakte van zijn gezin. Verder stelt de staatssecretaris dat uit de medische verklaringen niet kan worden opgemaakt welke zorg en hoeveel zorg eiseres nodig heeft, dat zij daarvoor exclusief afhankelijk is van referent en dat zij zonder die exclusieve zorg niet zelfstandig kan functioneren. De omstandigheden dat eiseres thuiszorg krijgt en haar boodschappen thuis worden bezorgd, maken volgens de staatssecretaris aannemelijk dat eiseres niet exclusief afhankelijk is van referent en zonder die exclusieve zorg kan functioneren. Daarnaast meent de staatssecretaris dat voor zover sprake is van een financiële ondersteuning van eiseres door referent, dit hoort bij een normale band tussen een ouder en een volwassen kind.
3.2.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
3.3.
Op 30 januari 2022 heeft eiseres beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaarschrift.
3.4.
In het besluit van 16 februari 2022 heeft de staatssecretaris het bezwaarschrift ongegrond verklaard en de afwijzing van de aanvraag gehandhaafd. Aanvullend heeft de staatssecretaris gesteld dat niet is gebleken van hechte persoonlijke banden tussen eiseres en het kind van referent. De staatssecretaris heeft referent niet gehoord, omdat uit de beoordeling volgens de staatssecretaris direct volgt dat het bezwaar ongegrond is. De staatssecretaris stelt tot slot geen dwangsom te zijn verschuldigd, omdat het bezwaar kennelijk ongegrond is.
3.5.
In het bericht van 25 februari 2022 heeft eiseres medegedeeld dat het beroep wordt gehandhaafd. In beroep heeft eiseres onder meer aangevoerd dat de staatssecretaris de hoorplicht geschonden heeft.
3.6.
Bij uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, van 15 april 2022 [3] heeft de rechtbank – voor zover van belang – het beroep van eiseres gegrond verklaard wegens schending van de hoorplicht door de staatssecretaris. De rechtbank heeft het besluit van 16 februari 2022 vernietigd en heeft de staatssecretaris opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van die uitspraak.
3.7.
Op 1 juni 2022 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Referent is daarbij bijgestaan door de gemachtigde van eiseres.
3.8.
Met het bestreden besluit van 30 juni 2022 heeft de staatssecretaris het bezwaar van eiseres opnieuw ongegrond verklaard en heeft hij overwogen dat er geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid tussen eiseres en referent. Verder stelt de staatssecretaris dat er geen sprake is van hechte persoonlijke banden tussen eiseres en haar (stief)kinderen.
3.9.
Eiseres heeft op 18 juli 2022 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Op 9 augustus 2022 heeft eiseres gronden van beroep ingediend.
3.10.
De staatssecretaris heeft op 9 november 2022, onder verwijzing naar de uitspraak van de ABRvS [4] van 13 juli 2022 [5] , een aanvullend besluit genomen omdat – in strijd met die uitspraak – na de constatering dat geen sprake is van familie- en gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM, geen belangenafweging was gemaakt. In dit aanvullende besluit heeft de staatssecretaris alsnog deze belangenafweging gemaakt en is hij tot de conclusie gekomen dat er geen meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen referent en zijn moeder bestaat en dat daarom geen sprake is van gezinsleven tussen hem en zijn moeder. Verder heeft de staatssecretaris de belangenafweging in het nadeel van eiseres laten uitvallen. Er is geen sprake van schending van artikel 8 van het EVRM, aldus de staatssecretaris.
3.11.
Eiseres heeft op 13 november 2022 aanvullende gronden van beroep ingediend.
3.12.
De staatssecretaris heeft, mede naar aanleiding van de aanvullende gronden van beroep, aangegeven nader geïnformeerd te willen worden door eiseres over de door haar gestelde hechte en persoonlijke banden met de (stief)kleinkinderen, te weten [naam 3] , [naam 4] en [naam 5] . Tussen partijen is afgesproken dat hiervoor een schriftelijk gehoor zal plaatsvinden.
3.13.
Op 5 februari 2023 heeft eiseres aan dit verzoek voldaan.
3.14.
De staatssecretaris heeft op 9 maart 2023 opnieuw een aanvullend besluit genomen, omdat in het bestreden besluit onvoldoende aandacht was besteed aan de hechte persoonlijke banden tussen eiseres, haar kleinkind en haar stiefkleinkinderen. Volgens de staatssecretaris leidt die beoordeling niet tot een andere conclusie. De staatssecretaris stelt primair dat er geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en haar (meerderjarige) stiefkleinkinderen en dat geen sprake is van hechte persoonlijke banden tussen eiseres en haar (minderjarige) kleinkind (de dochter van referent). Daarom is er volgens de staatssecretaris geen sprake van gezinsleven tussen eiseres en haar (stief)kleinkinderen. De belangenafweging valt in het nadeel van eiseres uit. Er is volgens de staatssecretaris geen sprake van schending van artikel 8 van het EVRM. Subsidiair merkt de staatssecretaris op dat als er wel sprake zou zijn van hechte persoonlijke banden tussen eiseres en haar kleindochter op basis waarvan gezinsleven tussen hen zou zijn aangenomen, de belangenafweging ook in hun nadeel zou zijn uitgevallen. Hierbij zal het gezinsleven in het voordeel van eiseres worden meegewogen, maar dit heeft een beperkt gewicht. De kleindochter verblijft namelijk bij referent en zijn echtgenote; haar ouders. Zij heeft ook altijd bij haar ouders verbleven. Voor haar dagelijkse zorg is zij dan ook niet van eiseres afhankelijk (geweest). Ook acht de staatssecretaris het niet aannemelijk dat eiseres de voogd van haar kleindochter is aangezien referent en zijn echtgenote degenen zijn die voor hun dochter zorgen. Andersom is eiseres ook niet afhankelijk van haar kleindochter voor zorg. Dat eiseres en haar kleindochter het een en ander gezamenlijk hebben meegemaakt en dat zij graag contact met elkaar willen hebben, is volgens de staatssecretaris begrijpelijk. Dit kan echter ook op afstand, zoals eiseres dit ook dagelijks zegt te doen. Gezien het hiervoor genoemde weegt de intensiteit van het gezinsleven minder zwaar mee in het voordeel van eiseres. De belangen van de staat wegen volgens de staatssecretaris ook in dit geval zwaarder dan het persoonlijke belang van eiseres en haar kleindochter om bij elkaar in Nederland te leven.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
5. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is de besluitvorming zorgvuldig?
6. Het feit dat na de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen van 15 april 2022, een nieuwe beslissing op bezwaar is gevolgd en het nodig was om dit besluit aan te vullen met twee aanvullende besluiten, maakt de besluitvorming nog niet onzorgvuldig. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat verweerder naar aanleiding van gewijzigde rechtspraak van de ABRvS op 13 juli 2022 [6] een aanvullend besluit diende te nemen, omdat de overweging dat geen sprake was van ‘more than normal emotional ties’ niet voldoende was voor de beoordeling of sprake is van een schending van artikel 8 van het EVRM. Volgens de uitspraak van de ABRvS diende verweerder ook een belangenafweging te maken. Dat heeft verweerder vervolgens gedaan in zijn aanvullende besluit van 9 november 2022. Naar aanleiding van de door eiseres ingediende aanvullende beroepsgronden heeft verweerder aan eiseres gevraagd om de hechte banden die zouden bestaan tussen haar en haar (stief)kleinkinderen te onderbouwen. Daarop heeft verweerder op 9 maart 2023 het tweede aanvullende besluit genomen. De rechtbank is van oordeel dat, zoals verweerder ook ter zitting heeft erkend, de gevoerde procedure niet de schoonheidsprijs verdient, maar dat in de drie besluiten tezamen – onbetwist – wel alle feiten en omstandigheden die van belang zijn, zijn betrokken. Van onzorgvuldige besluitvorming, alleen al vanwege het bestaan van drie besluiten die in onderlinge samenhang moeten worden gelezen, is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake.
Is tussen eiseres en referent en/of tussen eiseres en haar (stief)kleinkinderen sprake van familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM?
7. Eiseres voert – samengevat weergegeven – aan dat de staatssecretaris ten onrechte heeft overwogen dat tussen haar en referent en tussen haar en haar (stief)kleinkinderen geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, dan wel van hechte persoonlijke banden. Eiseres stelt in dit verband dat zij tot aan het vertrek van referent uit Syrië altijd in gezinsband heeft samengewoond met referent, zijn echtgenote en hun (stief)kinderen. Verder stelt eiseres dat zij thans geen familie meer heeft in Syrië en dat zij vanwege haar medische problemen, onder meer hoge bloeddruk, staar, diabetes type 2 en rug- en knieklachten, meer dan gebruikelijk afhankelijk is van referent. Verder is er volgens eiseres sprake van ‘a certain degree of hardship’ door de omstandigheden in het land van herkomst, die het opbouwen van een nieuw bestaan en het aanpassen aan een nieuwe situatie voor eiseres bemoeilijken.
8. Volgens paragraaf B7/3.8.1 Vc 2000 [7] neemt de staatssecretaris familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM aan tussen meerderjarigen als sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie (more than normal emotional ties).
9. Uit vaste rechtspraak van de ABRvS [8] volgt dat het al dan niet bestaan van ‘een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie’ in essentie een kwestie van feitelijke aard is en afhankelijk is van het daadwerkelijk bestaan van hechte persoonlijke banden. Elementen zoals financiële of materiële afhankelijkheid, de gezondheid van een van de betrokkenen en de banden met het land van herkomst kunnen bij de beoordeling van het daadwerkelijk bestaan van hechte persoonlijke banden van belang zijn. De staatssecretaris mag hierbij zwaarwegend, maar niet doorslaggevend gewicht toekennen aan het antwoord op de vraag of er een reële mogelijkheid bestaat dat ook andere familieleden of derden de door het afhankelijke familielid benodigde zorg geven. Verder volgt uit vaste rechtspraak van de ABRvS [9] dat de staatssecretaris daarbij de vraag mag betrekken of de banden tussen een vreemdeling en een referent zo sterk zijn dat de vreemdeling zonder de referent niet in staat is om zelfstandig te functioneren.
10. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat tussen eiseres en referent, maar ook tussen eiseres en haar (stief)kleinkinderen geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, respectievelijk hechte persoonlijke banden. Daartoe heeft de staatssecretaris allereerst kunnen overwegen dat niet aannemelijk is gemaakt dat eiseres tot aan het vertrek van referent uit Syrië met hem en zijn gezin heeft samengewoond. Verweerder heeft daarbij kunnen betrekken dat referent tijdens zijn asielprocedure zijn moeder niet heeft genoemd als onderdeel van het gezin dan wel als iemand met wie hij ten tijde van zijn vertrek uit Syrië samenwoonde en dat zijn echtgenote eiseres in het geheel niet heeft genoemd tijdens haar asielprocedure, terwijl in onderhavige procedure wordt gesteld dat zij met elkaar in één huis woonden. Dat de verslaglegging hieromtrent in de asielgehoren niet juist zou zijn en dat referent en zijn echtgenote eiseres wel hebben genoemd, blijkt nergens uit en referent noch zijn echtgenote hebben de gehoren in de correcties en aanvullingen op dit punt gecorrigeerd. Verder heeft de staatssecretaris niet ten onrechte bij zijn oordeel betrokken dat in de verklaring van de Mokhtar van augustus 2020 is vermeld dat eiseres reeds twee jaar woonachtig is in [plaats] , terwijl referent heeft verklaard dat hij tot aan zijn vertrek in [plaats 2] heeft gewoond. Op grond hiervan heeft verweerder het niet aannemelijk hoeven vinden dat eiseres deel uitmaakte van het gezin van referent voor zijn vertrek uit Syrië. Verder heeft de staatssecretaris niet ten onrechte overwogen dat uit de door eiseres overgelegde medische verklaringen niet kan worden opgemaakt hoeveel zorg eiseres nodig heeft, waaruit die zorg precies moet bestaan en dat eiseres exclusief van referent afhankelijk zou zijn, omdat zij zonder zijn exclusieve zorg niet zelfstandig kan functioneren. Dat behoudens vergeetachtigheid thans sprake zou zijn van dementie bij eiseres, blijkt niet uit de door eiseres overgelegde stukken. Verder heeft de staatssecretaris bij zijn besluitvorming kunnen betrekken dat referent heeft verklaard dat eiseres een vorm van thuiszorg krijgt en dat buren boodschappen voor haar doen. De staatssecretaris stelt zich niet ten onrechte op het standpunt dat hieruit niet volgt dat eiseres voor de zorg en hulp exclusief van referent afhankelijk is. Verder heeft de staatssecretaris niet ten onrechte overwogen dat de omstandigheid dat referent zijn moeder op bepaalde momenten financieel heeft ondersteund niet maakt dat sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid. Bovendien heeft referent in beroep aangegeven dat hij financieel gezien weinig voor eiseres kan betekenen en sinds hij in Nederland is nooit geld heeft overgemaakt, zodat ook op grond daarvan niet kan worden aangenomen dat eiseres zodanig financieel afhankelijk is van referent dat op grond daarvan moet worden aangenomen dat sprake is van meer dan gebruikelijke afhankelijkheid. Dat de jongste dochter van referent (kleindochter van eiseres) vanaf haar geboorte tot aan haar vlucht naar Nederland qua zorg voor een deel van de grootmoeder afhankelijk is geweest, heeft de staatssecretaris, mede gelet op het wat hiervoor is overwogen omtrent de samenwoning van eiseres en het gezin van referent, niet hoeven aan te nemen. De staatsecretaris heeft niet ten onrechte geoordeeld dat geen sprake is van familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM.
Heeft de belangenafweging van de staatssecretaris geresulteerd in een ‘fair balance’?
11. Eiseres voert aan dat de staatssecretaris de belangenafweging ten onrechte in haar nadeel heeft laten uitvallen. De staatssecretaris heeft volgens eiseres in de belangenafweging onvoldoende waarde gehecht aan het feit dat er een objectieve belemmering is om het gezinsleven in Syrië uit te oefenen. Het feit dat referent de enige zoon is en dat hij met
zijn gezin en zijn stiefkinderen in Nederland is, had wel in het voordeel van eiseres dienen te worden meegewogen en is volgens eiseres in feite doorslaggevend. Tot slot heeft de staatssecretaris volgens eiseres onvoldoende rekening gehouden met het feit dat zij een eigen pensioen krijgt.
12. Uit vaste rechtspraak van de ABRvS [10] volgt dat artikel 8 van het EVRM de staatssecretaris ertoe verplicht om alle relevante gegevens en belangen van het individuele geval kenbaar af te wegen tegen het algemene belang van de Nederlandse staat. De rechter moet toetsen of de staatssecretaris dit heeft gedaan en, als dit het geval is, of hij zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat die afweging heeft geresulteerd in een ‘fair balance’ tussen enerzijds het belang van de vreemdeling bij de uitoefening van het privéleven en familie- en gezinsleven hier te lande en anderzijds het algemeen belang van de Nederlandse samenleving bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid.
13. De rechtbank stelt allereerst vast dat de staatssecretaris in het bestreden besluit heeft vermeld welke belangen hij bij de belangenafweging heeft betrokken, heeft toegelicht of deze factoren (zwaar of minder zwaar) in het nadeel of in het voordeel van eiser worden gewogen en deze omstandigheden in onderlinge samenhang heeft beoordeeld.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris de belangenafweging niet ten onrechte in het nadeel van eiseres en referent heeft laten uitvallen. De staatssecretaris heeft daarbij allereerst in het nadeel van eiseres en referent kunnen wegen dat geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen hen. Voorts heeft de staatssecretaris in het nadeel van eiseres kunnen meewegen dat het gaat om eerste toelating van eiseres tot Nederland en dat eiseres sterkere banden heeft met Syrië dan met Nederland. De staatssecretaris heeft er voorts in het bestreden besluit op kunnen wijzen dat het economisch belang voor de Nederlandse overheid zwaar weegt. In dit verband heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte in het nadeel van eiseres laten meewegen dat niet is gebleken dat referent dan wel de (stief)kinderen in het onderhoud van eiseres kunnen voorzien en dat het dus aannemelijk is dat eiseres ten laste zal komen van de openbare kas. Ook heeft de staatssecretaris in het nadeel van eiseres kunnen laten wegen dat zij, gelet op haar leeftijd, het niet beheersen van de Nederlandse taal en haar gestelde gezondheidsklachten, niet meer zal kunnen participeren op de arbeidsmarkt. Dat eiseres, zoals gesteld een eigen pensioen ontvangt, betekent niet dat zij geen beroep zal doen op de openbare kas. Ter zitting is er immers door referent op gewezen dat het pensioen dat eiseres in Syrië krijgt al naar daar geldende maatstaven erg weinig is. Ook heeft de staatssecretaris niet ten onrechte in het nadeel van eiseres laten meewegen dat het, gelet op haar gezondheidsproblemen, in de lijn der verwachtingen ligt dat eiseres een beroep zal doen op de medische voorzieningen in Nederland. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet ten onrechte het algemeen belang van de Nederlandse staat zwaarder heeft laten wegen dan het persoonlijk belang van eiseres, referent en haar (stief)kleinkinderen. Anders dan eiseres, is de rechtbank van oordeel dat de staatssecretaris geen doorslaggevende betekenis heeft hoeven toekennen aan het feit dat een objectieve belemmering bestaat om het gezinsleven in Syrië uit te oefenen. Referent en de (stief)kleinkinderen kunnen het bestaande contact op afstand blijven uitoefenen en zijn niet gedwongen om terug te gaan naar Syrië. De beroepsgrond slaagt niet. Van een ‘certain degree of hardship’ is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake, omdat geen sprake is van een situatie waarin wordt gevergd dat referent en zijn gezin moet terugkeren.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de staatssecretaris de aanvraag van eiseres mocht afwijzen. Eiseres krijgt daarom geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. Oudenaarden, rechter, in aanwezigheid van
A.P. Kuiters, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
2.De Algemene wet bestuursrecht
4.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
7.De Vreemdelingencirculaire 2000
8.zie bijvoorbeeld de uitspraak van 4 april 2019; ECLI:NL:RVS:2019:1003
9.zie de uitspraak van 6 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:695
10.zie de uitspraken van 13 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2006 en 25 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2485