Overwegingen
1. Van de indiener van een verzoek om een voorlopige voorziening wordt griffierecht geheven. Verzoeker heeft het verzoek gedaan om hiervan te worden vrijgesteld. Gelet op wat verzoeker naar voren heeft gebracht over het gebrek aan inkomen en vermogen, wijst de voorzieningenrechter dit verzoek toe. Van verzoeker zal dan ook geen griffierecht worden geheven.
2. De mededeling van DT&V aan verzoeker van 9 juni 2023 is aan te merken als een feitelijke handeling jegens een vreemdeling als zodanig. Een dergelijke handeling is op grond van artikel 72, derde lid, van de Vw gelijkgesteld met een beschikking. Verder is van belang dat deze rechtbank bevoegd zal zijn om kennis te nemen van een beroep tegen het besluit op het bezwaar dat verzoeker tegen die handeling heeft ingediend zoals bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Awb. De voorzieningenrechter acht zich dan ook bevoegd om van dit geschil kennis te nemen.
3. Verzoeker stelt te zijn geboren op [Geboortedatum] en de Libische nationaliteit te hebben. Verweerder gaat er echter van uit dat verzoeker de Marokkaanse nationaliteit heeft. Het terugkeertraject dat door verweerder is ingezet, ziet dan ook op Marokko. Hieraan is het volgende voorafgegaan.
4. Bij besluit van 3 november 2021 heeft verweerder tegen verzoeker een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twintig jaren uitgevaardigd. Aan dit besluit is ten grondslag gelegd dat verzoeker bij vonnis van 29 oktober 2020 van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Rotterdam is veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaar wegens het medeplegen van de voorbereiding van een terroristisch misdrijf, het deelnemen aan een terroristische organisatie en diefstal met geweld. Bij uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 30 augustus 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:11315, is het door verzoeker ingestelde beroep tegen het besluit van 3 november 2021 gegrond verklaard en is dat besluit vernietigd. 5. Bij arrest van 27 oktober 2022 van de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Den Haag, ECLI:NL:GHDHA:2022:2688, is het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 29 oktober 2020 vernietigd en is verzoeker veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar en zes maanden. Het hof achtte niet bewezen dat verzoeker heeft deelgenomen aan een terroristische organisatie. Voor het overige heeft het hof de bewezenverklaring van de eerste rechter overgenomen. 6. Bij besluit van 23 november 2022 heeft verweerder opnieuw tegen verzoeker een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twintig jaren uitgevaardigd. Het daartegen door verzoeker ingestelde beroep (NL22.26051) is thans aanhangig bij deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch. Dit beroep heeft geen schorsende werking.
7. Daarnaast heeft verweerder bij besluit van 23 november 2022 aan verzoeker de maatregel van bewaring opgelegd. De daartegen door verzoeker ingestelde beroepen zijn ongegrond verklaard bij uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 12 december 2022, ECLI:NL:RBOBR:2022:5419 (eerste beroep), 24 januari 2023, ECLI:NL:RBOBR:2023:352 (eerste vervolgberoep), 14 april 2023, ECLI:NL:RBOBR:2023:1819 (tweede vervolgberoep) en 1 juni 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:8255 (derde vervolgberoep). 8. Op 14 oktober 2020 heeft verweerder een laissez-passeraanvraag ingediend bij de Marokkaanse autoriteiten met het oog op de uitzetting van verzoeker naar Marokko. Bij brief aan verweerder van 19 augustus 2022 hebben zij verzoekers identiteit en Marokkaanse nationaliteit bevestigd. Op 7 april 2023 hebben zij aan DT&V gevraagd om persoonlijke achtergrondinformatie over verzoeker te verstrekken, waaronder de strafrechtelijke context. Op 28 april 2023 heeft verweerder desgevraagd aan DT&V geadviseerd over de mogelijke gevolgen hiervan. In een kennisgeving van 24 mei 2023 is aan verzoeker meegedeeld dat DT&V voornemens is om een samenvatting van zijn strafrechtelijke antecedenten te delen met de Marokkaanse autoriteiten. Op 1 juni 2023 heeft verzoeker hierop gereageerd. Op 8 juni 2023 heeft verweerder een aanvullend advies aan DT&V uitgebracht. Bij brief van 9 juni 2023 is aan verzoeker meegedeeld dat zijn reactie geen aanleiding geeft om van het delen van gegevens af te zien en dat op 19 juni 2023 daartoe zal worden overgegaan. Op 15 juni 2023 heeft verzoeker daartegen bezwaar gemaakt bij verweerder.
9. Verzoeker vraagt de voorzieningenrechter om het voornemen om zijn strafrechtelijke gegevens met de Marokkaanse autoriteiten te delen op te schorten totdat er op het bezwaar is beslist. Hij voert daartoe het volgende aan.
10. Volgens verzoeker ziet verweerder ten onrechte een grondslag aanwezig in artikel 49 van de Verordening (EU) 2016/679 (Algemene Verordening Gegevensbescherming, AVG), gelezen in samenhang met artikel 107a van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Daarbij stelt verzoeker dat zijn strafrechtelijke antecedenten niet relevant zijn voor het verstrekken van een laissez-passer, aangezien de Marokkaanse autoriteiten zijn identiteit en nationaliteit al hebben bevestigd. Daarnaast voert verzoeker aan dat uit openbare bronnen blijkt dat de Marokkaanse autoriteiten de rechten van terrorismeverdachten schenden, zodat het delen van zijn strafrechtelijke gegevens leidt tot schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM, het verbod op onmenselijke behandeling). Ten slotte voert verzoeker aan dat het gebruik van zijn strafrechtelijke gegevens door de Marokkaanse autoriteiten voor andere doeleinden dan de laissez-passeraanvraag in strijd is met zijn recht op privéleven zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM.
11. Verweerder stelt zich in het verweerschrift op het volgende standpunt.
12. Verzoeker is gelet op zijn strafrechtelijke veroordeling duidelijk een ernstig gevaar voor de veiligheid van de Nederlandse samenleving. Hij heeft nooit rechtmatig verblijf gehad in Nederland. Op hem rust de plicht om Nederland onmiddellijk te verlaten. Verzoeker weigert echter om zelfstandig terug te keren en hij frustreert gedwongen terugkeer op alle mogelijke manieren. De Marokkaanse autoriteiten hebben het delen van de strafrechtelijke antecedenten van verzoeker als een voorwaarde gesteld voor het verstrekken van een laissez-passer. Als daartoe niet wordt overgegaan, leidt dat waarschijnlijk tot de situatie dat verzoeker minder snel of zelfs helemaal niet uit Nederland kan worden verwijderd en de maatregel van bewaring op enig moment moet worden opgeheven, met alle gevolgen voor de veiligheid van de Nederlandse samenleving van dien. De verstrekking van de gegevens voldoet aan de vereisten die voortvloeien uit de AVG en de Vw en is noodzakelijk en proportioneel. Verweerder heeft daarbij al beoordeeld dat artikel 3 van het EVRM niet in het geding is, gelet op de adviezen aan DT&V van 28 april 2023 en 8 juni 2023. Verzoekers stelling dat hij in Marokko opnieuw zal worden vervolgd voor de feiten waarvoor hij in Nederland al is veroordeeld, is onvoldoende onderbouwd. Uit het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 10 juli 2018 in de zaak
X. tegen Nederland, ECLI:CE:ECHR:2018:0710JUD001431917, blijkt dat er geen aanwijzingen zijn dat Marokko het ne bis in idem-beginsel niet in acht neemt of dat er in Marokko tijdens verhoor of detentie folteringen of mishandelingen plaatsvinden. Omdat de verstrekking van de gegevens bij wet is voorzien en noodzakelijk en proportioneel is, is ook geen sprake van schending van artikel 8 van het EVRM.
13. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
14. Verweerder is voornemens om op maandag 19 juni 2023 over te gaan tot het delen van een samenvatting van verzoekers strafrechtelijke antecedenten met de Marokkaanse autoriteiten. Het daartegen door verzoeker gemaakte bezwaar heeft gelet op artikel 6:16 van de Awb geen schorsende werking. Daarom is de vereiste onverwijlde spoed aanwezig. Omdat het verzoek om een voorlopige voorziening pas op vrijdag 16 juni 2023 in de avonduren onder de aandacht van de voorzieningenrechter is gebracht, is er geen tijd om het verzoek op een zitting te behandelen. Artikel 8:83, vierde lid, van de Awb biedt in dergelijke gevallen de mogelijkheid om buiten zitting uitspraak te doen. Van die mogelijkheid maakt de voorzieningenrechter gebruik.
De voorzieningenrechter oordeelt als volgt.
Grondslag, noodzaak en proportionaliteit
15. Niet in geschil is dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland. Op grond van artikel 63, eerste lid, van de Vw kan een vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft, en die niet binnen de bij wet gestelde termijn Nederland uit eigen beweging heeft verlaten, worden uitgezet. Op grond van artikel 6.1a, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) is verweerder bevoegd om alle handelingen te verrichten die benodigd zijn bij de uitvoering van artikel 63 van de Vw.
16. Op grond van artikel 49, eerste lid, aanhef en onder d, van de AVG kan doorgifte van persoonsgegevens aan een derde land plaatsvinden mits dit noodzakelijk is wegens gewichtige redenen van algemeen belang. Op grond van het vierde lid moet een dergelijk belang erkend zijn bij een Unierechtelijke of nationaalrechtelijke bepaling die op de verwerkingsverantwoordelijke van toepassing is.
17. Op grond van artikel 107a, eerste lid, van de Vw kunnen persoonsgegevens van strafrechtelijke aard worden verwerkt voor zover dit noodzakelijk is voor de doelmatige en doeltreffende uitvoering van de uitzetting van vreemdelingen. Op grond van artikel 7.1a, eerste lid, aanhef en onder i, van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 is de verwerking van persoonsgegevens van strafrechtelijke aard noodzakelijk bij de uitoefening van de bevoegdheid tot het uitzetten van een vreemdeling zoals bedoeld in artikel 6.1a van het Vb.
18. Gelet hierop bestaat er een deugdelijke grondslag voor het verstrekken van een samenvatting van de strafrechtelijke antecedenten van verzoeker aan de Marokkaanse autoriteiten. Nu niet in geschil is dat de Marokkaanse autoriteiten het ontvangen van deze gegevens als voorwaarde hebben gesteld voor het verstrekken van een laissez-passer, maakt de omstandigheid dat zij eerder verzoekers identiteit en nationaliteit hebben bevestigd niet dat er geen noodzaak aanwezig is. De voorzieningenrechter acht de verstrekking ook proportioneel gelet op het volgende. Verzoeker bevindt zich in een terugkeertraject omdat hij illegaal Nederland is ingereisd, een terugkeerbesluit opgelegd heeft gekregen en niet heeft voldaan aan zijn plicht om Nederland uit eigen beweging te verlaten. Er is een laissez-passeraanvraag voor verzoeker ingediend bij de Marokkaanse autoriteiten omdat hij zelf niet werkt aan het verkrijgen van een reisdocument. Er is strafrechtelijke informatie van eiser voorhanden omdat hij in Nederland ernstige strafbare feiten heeft gepleegd. Verzoeker had dus zelf de situatie waarin hij zich nu bevindt kunnen voorkomen door anders te handelen. Anderzijds beperkt verweerder zich tot het verstrekken van een korte samenvatting van de strafrechtelijke antecedenten van eiser, zoals die volgen uit het hiervoor genoemde arrest van het gerechtshof Den Haag van 27 oktober 2022. Dit is een openbare uitspraak die, anders dan verzoeker in zijn bezwaarschrift aanvoert, met ingang van 16 december 2022 onherroepelijk is. Dit blijkt uit het door verweerder overgelegde uittreksel uit verzoekers justitiële documentatie van 28 april 2023.
19. In deze procedure kan de voorzieningenrechter zich alleen uitspreken over het voornemen van verweerder om een samenvatting van verzoekers strafrechtelijke antecedenten aan de Marokkaanse autoriteiten te verstrekken. Daartoe is redengevend dat een daadwerkelijke verwijdering van verzoeker naar Marokko een nieuwe feitelijke handeling jegens een vreemdeling als zodanig oplevert, waartegen afzonderlijk kan worden geprocedeerd.
20. Het is niet aannemelijk dat de gegevensverstrekking als zodanig een schending van artikel 3 van het EVRM oplevert. De stelling van verzoeker dat de wetenschap aan de zijde van de Marokkaanse autoriteiten dat hij in Nederland is veroordeeld voor een terroristisch misdrijf ertoe leidt dat hij daar een tweede keer vervolgd zal worden, is niet onderbouwd. Verzoeker heeft gewezen op het internetartikel ‘Belgische Marokkaan staat in Marokko terecht voor moord op baby’ van 15 februari 2022. Daarin wordt echter gesproken over een vervolging in Marokko na een veroordeling in België die, anders dan die van verzoeker, nog niet onherroepelijk was. Ook de stelling van verzoeker in zijn bezwaarschrift dat de Marokkaanse geheime dienst in Marokko bij zijn moeder langs is geweest, is niet onderbouwd.
21. Verzoekers stelling dat de Marokkaanse autoriteiten zijn strafrechtelijke gegevens zullen gebruiken voor andere doeleinden dan de laissez-passeraanvraag is evenmin onderbouwd. Weliswaar raakt het delen van persoonsgegevens aan verzoekers recht op bescherming van zijn privéleven, maar dit recht is niet absoluut en kan worden ingeperkt als daartoe een wettelijke grondslag aanwezig is en als dit noodzakelijk is in een democratische samenleving. Uit wat hiervoor is overwogen, blijkt dat daarvan sprake is.
22. Gelet op het voorgaande komt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat verzoekers bezwaar geen redelijke kans van slagen heeft. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening dient dan ook te worden afgewezen.
23. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.