3.6.Bewijsoverwegingen
Doodsoorzaak en tijdstip van overlijden [slachtoffer 2]
Het lichaam van [slachtoffer 2] is door het arrestatieteam aangetroffen op 29 december 2020 om 07:05 uur. Hij lag in de slaapkamer op de begane grond en was alleen gekleed in een boxershort. [slachtoffer 2] had in- en uitwendige letsels aan de hals. Uit de bevindingen van de patholoog leidt de rechtbank af dat het overlijden van [slachtoffer 2] is veroorzaakt door (samen)drukkende krachtinwerking op de hals (strangulatie en/of verwurging) en/of afsluiten van de ademwegen (smoren). Van een andere doodsoorzaak is niet gebleken. Daarnaast had [slachtoffer 2] letsels aan de rechteronderarm en handen die kunnen passen bij af- of verweerletsel.
Naar het mogelijke tijdstip van overlijden van [slachtoffer 2] is door meerdere deskundigen onderzoek gedaan, met gebruikmaking van verschillende modellen. Dit onderzoek resulteerde in verschillende uitkomsten. Prof. dr. [deskundige] heeft aan de hand van het model van Fiala het tijdstip van overlijden berekend tussen 03:55 uur tot 07:05 uur, met een zogeheten betrouwbaarheidsinterval van 95%. Drs. [deskundige] heeft aan de hand van het model van Henssge het tijdstip van overlijden berekend tussen 21:28 uur en 03:04 uur, met hetzelfde betrouwbaarheidsinterval. Deze deskundigen zijn over hun bevindingen bevraagd door de rechter-commissaris. Beide deskundigen hebben verklaard dat met de door hen gebruikte modellen aan de hand van de verwachte afkoeling van het lichaam kan worden berekend wanneer een persoon kan zijn overleden. Hoewel de modellen verschillen, geldt voor beide dat de uitkomst afhankelijk is van de variabelen die worden ingevoerd. In het bijzonder gaat het daarbij om de lichaamstemperatuur van de overledene op het moment dat hij werd aangetroffen, diens lichaamsgewicht en lengte en de omgevingstemperatuur op de plaats van aantreffen. Als die variabelen met onzekerheden zijn omgeven, maakt dat het lastiger om de uitkomst van de berekening op waarde te schatten. In deze zaak bestaat onzekerheid over meerdere variabelen. De omgevingstemperatuur in de slaapkamer is pas gemeten een week na het aantreffen van het lichaam van [slachtoffer 2] , terwijl onbekend is of de situatie toen precies hetzelfde was als op het moment van aantreffen. Onbekend is ook in hoeverre er lichtcirculatie in de slaapkamer is geweest: stond de deur open of niet? Ook is onbekend wat de lichaamstemperatuur van [slachtoffer 2] is geweest op het moment van zijn overlijden; was er sprake van een verhoogde temperatuur vanwege een worsteling? Ook is niet bekend of er sprake was van gelijkblijvende omstandigheden; is het lichaam van [slachtoffer 2] bijvoorbeeld verplaatst of afgedekt geweest? Door die onzekerheden acht de rechtbank de uitkomsten van het onderzoek van de beide deskundigen met teveel twijfels omgeven om deze voor het bewijs te kunnen gebruiken.
Dat betekent dat het tijdstip van overlijden van [slachtoffer 2] op een andere manier moet worden vastgesteld. Uit het onderzoek is gebleken dat om 01:32 uur op 29 december 2020 voor het laatst gebruik is gemaakt van de applicaties YouTube en Facebook op de telefoon van [slachtoffer 2] . De rechtbank ziet geen aanleiding om aan te nemen dat een ander dan [slachtoffer 2] zijn telefoon heeft gebruikt. De rechtbank gaat er daarom van uit dat [slachtoffer 2] is overleden op 29 december 2020 tussen 01:32 uur, zijnde het moment dat hij voor het laatst zijn telefoon heeft gebruikt, en 07:05 uur, zijnde het moment dat zijn lichaam door het arrestatieteam is aangetroffen.
Contact [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]
[medeverdachte 1] , die gebruik maakte van het telefoonnummer [nummer] , heeft sinds – ten minste – 12 augustus 2019 telefonisch contact onderhouden met [medeverdachte 2] , die gebruik maakte van het telefoonnummer [nummer] (hierna: 1995). In de periode tot 28 december 2020 vond er vrijwel dagelijks telefonisch contact plaats tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] .
Daarnaast hadden [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] chatcontact. In de telefoon van [medeverdachte 2] zijn afbeeldingen gevonden van chatgesprekken gevoerd via WhatsApp en Facebook Messenger. Die gesprekken zijn gevoerd tussen [medeverdachte 2] en contactpersonen met verschillende namen: [medeverdachte 1] , [medeverdachte 1] , [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] , [naam 4] en [naam 5] . [medeverdachte 1] was de gebruikersnaam van [medeverdachte 1] op Facebook, terwijl de contactpersoon [medeverdachte 1] gebruik maakte van het telefoonnummer van [medeverdachte 1] . De andere hiervoor genoemde contactpersonen maakten gebruik van dezelfde profielfoto’s als [medeverdachte 1] en [medeverdachte 1] . De rechtbank gaat er daarom van uit dat al deze contactpersonen één en dezelfde persoon, te weten [medeverdachte 1] , zijn.
In chatgesprekken hebben [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] het samen gehad over vergif. Dit leidt de rechtbank af uit de onderzoeksbevinding dat op de telefoons van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] dezelfde afbeeldingen van vergif zijn aangetroffen.
Op 22 juni 2020 hebben [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in een chatgesprek gesproken over ziektes, waarbij [medeverdachte 2] aan [medeverdachte 1] vroeg welke ziektes “hij allemaal heeft, zodat hij een goeie klap krijgt”. [medeverdachte 1] antwoordt daarop: “cholesterol, prostaat, hart, vitaminetekort D”. In de woning van [slachtoffer 2] en [medeverdachte 1] is onder meer cholesterol-, prostaat-, en hartmedicatie en vitamine D aangetroffen, terwijl uit het schouwverslag blijkt dat [slachtoffer 2] hartpatiënt was en leed aan hypertensie en hypercholesterolemie. De rechtbank gaat er daarom van uit dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in dit chatgesprek spraken over [slachtoffer 2] .
Op 7 juli 2020 hebben [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in een chatgesprek besproken dat er “iemand hem steeds zal bellen om hem ziek te maken”, waarna [medeverdachte 1] “hem” slaaptabletten zou geven en “daarna komt iemand (…) ademhaling stoppen”. Uit het onderzoek is gebleken dat [medeverdachte 2] op 7 juli 2020 ’s nachts na 03:00 uur twee keer naar [slachtoffer 2] heeft gebeld en [medeverdachte 1] één keer, waarbij de gespreksduur enkele seconden bedroeg. De rechtbank gaat er daarom van uit dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ook in dit chatgesprek spraken over [slachtoffer 2] .
Op 28 juli 2020 heeft [medeverdachte 1] in een chatgesprek met [medeverdachte 2] aan hem het adres gestuurd van de woning in Oud Ade waar zij met [slachtoffer 2] woonde. Hierop stuurt [medeverdachte 2] dat zij het bericht moest verwijderen. In de telefoon van [medeverdachte 2] zijn foto’s van de woning in Oud Ade aangetroffen. Het gaat om foto’s die moeten zijn gemaakt vanaf het erf van de woning. De bestanden zijn gedateerd 3 augustus 2020. Dezelfde foto’s zijn ook elders op de telefoon van [medeverdachte 2] aangetroffen, maar dan met als bestandsdatum 9 november 2020. Tevens is een chatgesprek tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] aangetroffen van laatstgenoemde datum, waarin [medeverdachte 1] nogmaals het adres van de woning stuurt aan [medeverdachte 2] , met het bericht “ook de foto's van het huis die heb jij want ik heb alles gewist”. De rechtbank leidt hieruit af dat [medeverdachte 1] haar adres en foto’s van de woning waar zij woonde met [slachtoffer 2] heeft gedeeld met [medeverdachte 2] .
Op 13 november 2020 hebben [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] een chatgesprek gehad, waarin zij afspraken lijken te hebben gemaakt en elkaar instructies lijken te hebben gegeven.
[medeverdachte 1] schrijft: “Als zij binnenkomen dan moeten ze meteen naar de woonkamer komen”, waarop [medeverdachte 2] schrijft: “zodat ze direct naar de woonkamer kunnen; geen terras; dan gaan ze hem in de woonkamer leggen”. Beiden sturen hierop een emoticon van schuddende handen. [medeverdachte 1] schrijft vervolgens: “Daarna trekken ze hem zijn spullen uit. Dan blijft hij alleen in zijn onderbroek”. [medeverdachte 2] schrijft daarop: “zodat ze rechtstreeks de woonkamer binnenkomen; niet het terras; ze leggen hem in de woonkamer neer; de tijd voor vertrek is 19h30; en als jullie hem aantreffen dat hij aangekleed is moeten jullie hem zijn spullen uittrekken; zodra zij binnenkomen moet jij naar buiten; ik zal tegen hem zeggen 19h30 gaat de dame de deur voor jullie openen en dan kunnen jullie naar binnen zodat jullie kunnen afhandelen; als zij binnenkomen dan ga je ze in de woonkamer aantreffen terwijl ze thee aan het drinken zijn en aan het praten ik heb met de dame afgesproken dat zij gaat doen alsof zij vlucht dan gaat zij buiten op jullie wachten totdat jullie klaar zijn met het spelletje”. Daarop sturen beiden wederom een emoticon van schuddende handen.
Zoals hiervoor al is overwogen, is [slachtoffer 2] uiteindelijk levenloos in zijn woning aangetroffen gekleed in slechts een boxershort. Dat vormt voor de rechtbank een sterke aanwijzing – bezien in samenhang met de eerdere gesprekken over [slachtoffer 2] – dat ook dit gesprek over [slachtoffer 2] ging. De rechtbank gaat ervan uit dat [medeverdachte 2] met “de dame” die de deur zou openen, [medeverdachte 1] heeft bedoeld en dat hier werd gesproken over de woning van [medeverdachte 1] en [slachtoffer 2] .
Dit wordt versterkt door een chatgesprek tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] dat loopt van 20 tot en met 25 december 2020.
Daarin vraagt [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 2] : “wanneer komen ze de zaak klaren? Moet ik de hele tijd op ze zitten wachten of wat?”. [medeverdachte 1] uit haar ongenoegen naar [medeverdachte 2] , waarop [medeverdachte 2] haar vraagt om hem tijd te geven. [medeverdachte 1] wil daarop een precieze datum en tijdstip weten, “zodat ik hem thuis kan blokkeren. (…) dan houd ik hem thuis voor hun”. Daarop reageert [medeverdachte 2] dat hij met “de broers” heeft gesproken en schrijft hij: “vrijdag of zaterdag in ieder geval voor 28. Tijdstip 19H”. [medeverdachte 1] reageert daarop: “Wat is deze plan van niks vrijdag of zaterdag? Ze moeten je een dag geven het is goed. Zodat ik hem thuis kan houden”. Later in het gesprek – op 23 december 2020 – zegt [medeverdachte 2] : “ Nu aangekomen bij [naam 1] (…) Hij zei tegen mij: zoals wij het hebben afgesproken, wij houden ons aan het eerste plan maar mocht er wat zijn dan gaan we over naar plan B.” Op 25 december 2020 schrijft [medeverdachte 1] : “Als ze willen komen dan kunnen ze gluren zodat ze hem kunnen zien, ze kunnen nu de deur is open en ze kunnen op hun gemak door het raam van de woonkamer kijken want het is nu donker” en “het is beter in de avond/nacht dan kunnen ze op hun gemak werken”. Ook schrijft [medeverdachte 1] : “ze moeten weten dat zijn zus er is”. Uit het onderzoek is gebleken dat [naam 6] , een zus van [slachtoffer 2] , op 25 december 2020 op bezoek was in de woning van [slachtoffer 2] en [medeverdachte 1] in Oud Ade. De rechtbank gaat er daarom van uit dat waar in dit gesprek over “hem” en “thuis” werd gesproken, daarmee [slachtoffer 2] en de woning in Oud Ade werden bedoeld.
Zoekopdrachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]
Uit onderzoek naar het Google account van [medeverdachte 1] is gebleken dat zij in 2019 en 2020 meerdere keren op internet heeft gezocht naar onderwerpen die betrekking hebben op erfrecht, onder meer naar wat een vrouw erft na het overlijden van haar echtgenoot. Ook heeft [medeverdachte 1] in 2020 veelvuldig gezocht naar toxicologische stoffen en hoe die bij mensen kunnen worden toegediend. Zo heeft zij gezocht naar ricine, “vijf gevaarlijkste gifstoffen”, “welk gif is niet detecteerbaar bij onderzoek”. Ook heeft [medeverdachte 1] gezocht op de termen: “moord” en “onopgeloste moorden die de politie nog niet heeft opgelost”.
Uit onderzoek aan de telefoon van [medeverdachte 2] is gebleken dat ook hij in 2020 op internet giftige stoffen heeft opgezocht, wat de werking van deze stoffen is en waar deze gekocht kunnen worden. In het bijzonder ging het daarbij om zwavel, ijzerpoeder en ricine. Ook heeft [medeverdachte 2] op internet een artikel opgezocht en daarvan een screenshot gemaakt waarin manieren worden uitgelegd om een mens door verstikking om het leven te brengen en welke sporen je daarbij al dan niet achterlaat.
Bestelling van wonderboomzaden
In het Google account van [medeverdachte 1] is een bestelling van vijf wonderboomzaden gevonden. Bij die bestelling is gebruik gemaakt van het telefoonnummer en e-mailadres van [medeverdachte 1] . In de woning van [medeverdachte 1] en [slachtoffer 2] is een bestelbon aangetroffen van vijftien zakjes wonderboomzaden op naam van [medeverdachte 1] . In een nachtkastje is een postpakket met meerdere geopende verpakkingen wonderboomzaden aangetroffen. De rechtbank leidt uit het dossier af dat [medeverdachte 1] ten minste twee keer wonderboomzaden heeft besteld.
Franse prepaid telefoons
In het onderzoek zijn twee Franse telefoonnummers naar voren gekomen die beide horen bij prepaid telefoontoestellen: [telefoonnummer 1] (hierna: 8259) en [telefoonnummer 2] (hierna: 2827). Beide nummers, die opvolgende IMSI-nummers hebben en bij hetzelfde verkooppunt zijn verkocht, zijn alleen actief geweest in de periode van 5 tot en met 29 december 2020. De nummers hebben in die periode hoofdzakelijk contact met elkaar gehad, waarbij 2827 ook contact heeft gehad met het nummer van [medeverdachte 2] (het nummer 1995). Het bestaan van een relatie tussen het nummer van [medeverdachte 2] en 2827 wordt ook bevestigd door een in de telefoon van [medeverdachte 2] aangetroffen foto van een briefje met daarop handgeschreven het nummer 2827.
Uit onderzoek is gebleken dat het nummer 8259 dezelfde bewegingen heeft gemaakt als het nummer van [medeverdachte 2] . Daarbij komt dat in de telefoon van [medeverdachte 2] foto’s zijn gevonden van het scherm van een prepaid telefoon waarop sms-berichten zichtbaar waren afkomstig van het nummer 2827, terwijl uit de historische verkeersgegevens van het nummer 2827 blijkt dat de gefotografeerde sms-berichten verstuurd waren aan het nummer 8259. Op de foto waarop het scherm van de prepaidtelefoon is te zien, is ook te zien dat die telefoon wordt vastgehouden door een hand, waarvan de duim een litteken heeft dat identiek is aan het litteken op de duim van [medeverdachte 2] . In de telefoon van [medeverdachte 2] is bovendien een foto van een verpakking van een simkaarthouder behorend bij het nummer 8259 gevonden. De rechtbank gaat er daarom van uit dat [medeverdachte 2] gebruik heeft gemaakt van het nummer 8259. Dat een ander van dat nummer gebruik zou hebben gemaakt, zoals [medeverdachte 2] heeft gesteld, is niet aannemelijk geworden. [medeverdachte 2] heeft in dat verband de naam Volkan Karademir genoemd, maar diens telefoonnummer heeft andere bewegingen gemaakt dan het nummer 8259.
Het nummer 2827 heeft dezelfde bewegingen gemaakt als het nummer [telefoonnummer verdachte] dat op naam stond van [verdachte] . Ter terechtzitting heeft [verdachte] bevestigd dat hij de berichten afkomstig van het nummer 2827 heeft gestuurd. De rechtbank gaat er daarom ook van uit dat [verdachte] gebruik heeft gemaakt van het nummer 2827.
Komst [verdachte] en [medeverdachte 3] naar Oud Ade in de nacht van 28 op 29 december 2020
In de avond en nacht van 28 op 29 december 2020 zijn [verdachte] en [medeverdachte 3] vanuit Frankrijk naar de [adres] in Oud Ade gereisd in de auto van [medeverdachte 3] , die deze ook bestuurde. Hun reis is te volgen aan de hand van de historische verkeersgegevens van het nummer 2827 dat – zoals hiervoor is overwogen – bij [verdachte] in gebruik was. [verdachte] en [medeverdachte 3] hebben ook beiden verklaard dat zij deze reis hebben gemaakt.
Tijdens de reis van [verdachte] en [medeverdachte 3] naar Oud Ade hebben [verdachte] en [medeverdachte 2] via sms-berichten met elkaar in contact gestaan. Opvalt daarbij dat [verdachte] berichten heeft gestuurd naar het prepaid nummer 8259, maar dat [medeverdachte 2] heeft geantwoord met het op zijn naam gestelde nummer 1995, kennelijk omdat het prepaid nummer geen tegoed meer had (getuige het bericht “Ik ben het. Ik heb er geen (oplaad)tegoed voor”).
[verdachte] heeft [medeverdachte 2] op de hoogte gehouden van zijn reis, getuige zijn berichten “1h”, ik ben bijna aangekomen 30 minuten”, “20 min” en “ik ben aangekomen 2 minuten”. Vlak na dit laatste bericht, dat [verdachte] stuurde om 01:27 uur, heeft [medeverdachte 2] geschreven: “pas op hoerenzoon hij wordt wakker”, “shit”, “blijf in de auto”. Daarop stuurde [verdachte] om 01:33 uur “het is goed ik ben aangekomen”, en antwoordde [medeverdachte 2] : “het is goed ga je gang”, “alles open”. Kort daarna stuurde [medeverdachte 2] weer: “pas op”, “hij is wakker” en “zeg me doet ze de deur open”. Het laatste bericht heeft [medeverdachte 2] gestuurd om 03:04 uur: “geef me nieuws”. Daarna zijn beide nummers niet meer gebruikt.
Sporen van [verdachte] in de woning
In de woning van [medeverdachte 1] en [slachtoffer 2] zijn op twee plaatsen DNA-sporen van [verdachte] aangetroffen: onder de nagel van de rechterhand van [slachtoffer 2] en op de kop van een tandenborstel die lag in een wastafel in de badkamer op de begane grond.
Tussenconclusie
Uit het voorgaande leidt de rechtbank het volgende af. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben in hun vele chatgesprekken met elkaar gesproken over diverse plannen om [slachtoffer 2] iets aan te doen. Zo wilde [medeverdachte 2] dat [slachtoffer 2] “een goeie klap” kreeg en sprak [medeverdachte 1] over “ziek maken” en “ademhaling stoppen”. Met het herhaaldelijk zoeken op internet naar dodelijke vergiften, waaronder ricine (een giftige stof die wordt aangetroffen in de zaden van de wonderboom, ook wel wonderbonen genoemd) en het daadwerkelijk aanschaffen van wonderbonen door [medeverdachte 1] , blijkt dat serieus de mogelijkheid is bekeken om [slachtoffer 2] te vergiftigen. Dat het te doen was om de dood van [slachtoffer 2] wordt bevestigd door het feit dat [medeverdachte 1] – die met [slachtoffer 2] was getrouwd – gezocht heeft op onderwerpen die met erfrecht te maken hebben, in het bijzonder wat een vrouw erft na het overlijden van haar echtgenoot. Nadat [medeverdachte 1] haar adres en foto’s van haar woning met [medeverdachte 2] had gedeeld, hebben zij meerdere keren besproken dat er personen (“broers”) naar de woning zouden komen. Zij hebben gesproken over “de zaak klaren” en “afhandelen”. Dat zou in de avond of nacht zijn omdat “ze” dan “op hun gemak kunnen werken”. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben het gehad over data en tijdstippen, en lijken elkaar instructies te hebben gegeven. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben ook de woorden “plan”, “eerste plan” en “plan B” gebruikt. Onderdeel van het plan was dat [medeverdachte 1] [slachtoffer 2] thuis zou houden en de deur zou opendoen. [slachtoffer 2] zou tot zijn onderbroek worden uitgekleed en worden “neergelegd” in de woonkamer.
Dit alles – in samenhang bezien – duidt er naar het oordeel van de rechtbank op dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , na diverse mogelijkheden te hebben onderzocht, het uiteindelijke plan hebben gemaakt om [slachtoffer 2] in zijn woning door derden te laten doden.
In dezelfde nacht dat [slachtoffer 2] in zijn woning tussen 01:32 uur en 07:05 uur een niet-natuurlijke dood is gestorven, zijn [verdachte] en [medeverdachte 3] naar die woning gereisd, waar zij aankwamen omstreeks 01:33 uur. [verdachte] stond in contact met [medeverdachte 2] door middel van prepaid telefoons. Die telefoons onderhielden vrijwel uitsluitend contact met elkaar en zijn nadien niet meer gebruikt, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat die telefoons speciaal voor dit doel zijn aangeschaft.
Nadat [verdachte] was aangekomen, waarschuwde [medeverdachte 2] hem: “pas op hij wordt wakker” en informeerde hij bij [verdachte] of “ze” de deur open deed. Dit laatste bericht sluit aan bij het besprokene in de chatgesprekken tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] dat [medeverdachte 1] de deur van de woning zou openen. De waarschuwing van [medeverdachte 2] aan [verdachte] slaat dan op [slachtoffer 2] . Aangezien uit het onderzoek is gebleken dat [medeverdachte 2] in Frankrijk was, moet hij over de situatie in de woning in Oud Ade zijn ingelicht door iemand die zich in de woning bevond. De rechtbank gaat ervan uit dat dit [medeverdachte 1] is geweest, nu zij die avond thuis was met [slachtoffer 2] , terwijl niet is gebleken dat daar op dat moment ook iemand anders was, alsook gezien haar eerdere intensieve contact met [medeverdachte 2] . Dit alles duidt er het oordeel van de rechtbank op dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hun in de chatgesprekken besproken plan om [slachtoffer 2] in zijn woning te laten doden in de nacht van 28 tot 29 december 2020 ten uitvoer hebben gelegd.
Dit wordt versterkt doordat [slachtoffer 2] door de politie is aangetroffen gekleed in slechts zijn boxershort, wat overeenkomt met het plan dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in de chatgesprekken hadden besproken. De komst van [verdachte] naar Oud Ade wordt verklaard doordat hij was ingeschakeld door [medeverdachte 2] om [slachtoffer 2] in de woning te doden. In dat licht kan ook het sms-verkeer met de prepaid telefoons worden gezien: [medeverdachte 2] heeft [verdachte] ervan op de hoogte gesteld dat [slachtoffer 2] wakker was, nadat hij daartoe was ingeseind door [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] heeft het mogelijk gemaakt dat [verdachte] de woning kon betreden.
Dat op twee plaatsen in de woning een DNA-spoor van [verdachte] is aangetroffen, vormt voor de rechtbank een sterke aanwijzing dat hij ook daadwerkelijk in de woning is geweest. Uit het DNA-spoor onder de vingernagel van de rechterhand van [slachtoffer 2] , in samenhang bezien met de bevinding van de patholoog dat het letsel aan de rechterarm en handen van [slachtoffer 2] past bij af- of verweerletsel, leidt de rechtbank af dat voordat [slachtoffer 2] kwam te overlijden een worsteling heeft plaatsgevonden, waarbij hij zich met zijn rechterarm en handen heeft verweerd. Gelet op de geconstateerde afweerletsels in combinatie met de locatie waar het DNA-spoor van [verdachte] is aangetroffen, kan het niet anders dan dat dit spoor tijdens de worsteling tussen [slachtoffer 2] en [verdachte] onder de nagel is terechtgekomen. Dit alles duidt erop dat [verdachte] inderdaad degene was die [slachtoffer 2] in de woning heeft gedood.
Uit de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank dan ook tot de tussenconclusie dat er sterke aanwijzingen zijn dat de verdachte betrokken was bij de gewelddadige dood van [slachtoffer 2] . Vervolgens is de vraag of er ook een andere duiding kan worden gegeven aan die feiten en omstandigheden, die maakt dat de door de rechtbank genomen tussenconclusie niet gevolgd kan worden. Daarbij komt het met name aan op wat de verdachte daarover zelf heeft verklaard en of zijn verklaring aannemelijk is.
De verklaring van [verdachte]
heeft zich aanvankelijk op zijn zwijgrecht beroepen. Op 29 augustus 2022, pas anderhalf jaar na zijn aanhouding, heeft hij – nadat het politieonderzoek op dat moment was afgerond en het dossier inmiddels aan de verdediging was verstrekt – een inhoudelijke verklaring afgelegd. Daarin heeft hij verklaard dat hij werd benaderd door [medeverdachte 2] met het verzoek om vanuit Frankrijk naar Nederland af te reizen en daar als mediator op te treden tussen de zus van [medeverdachte 2] en haar man, omdat die zus door haar man zou worden mishandeld. Van [medeverdachte 2] kreeg hij een mobiele telefoon om hem over deze bemiddelingspoging op de hoogte te houden. Vervolgens heeft [verdachte] zijn buurman [medeverdachte 3] benaderd met het verzoek hem naar Nederland te rijden. Aangekomen bij de woning in Oud Ade, trof hij bij het hek voor de oprijlaan [medeverdachte 1] en [slachtoffer 2] , van wie hij aannam dat zij de zus van [medeverdachte 2] en haar echtgenoot waren en heeft hij in het Frans en met gebaren geprobeerd uit te leggen wat hij daar kwam doen. Toen hij door [slachtoffer 2] bij zijn nek werd vastgepakt en deze dreigde de politie te bellen, is hij naar de auto teruggerend en zijn hij en [medeverdachte 3] naar Frankrijk teruggereden.
Op de zitting is [verdachte] grotendeels bij deze verklaring gebleven. Hij heeft consistent verklaard dat hij in de nacht van 28 op 29 december 2020 bij de woning van [slachtoffer 2] en [medeverdachte 1] aanwezig was, hetgeen wordt bevestigd door de verklaring van [medeverdachte 3] en door de telecomgegevens.
Op een aantal – cruciale – onderdelen heeft [verdachte] echter wisselend verklaard. Hij heeft eerst ter zitting verklaard dat [medeverdachte 2] niet alleen aan hem had gevraagd om te bemiddelen, maar dat hij ook door harder te praten en dreigend te spreken indruk moest maken op [slachtoffer 2] . Daarnaast heeft hij op de zitting voor het eerst verklaard dat hij de berichten die [medeverdachte 2] die nacht naar hem had gestuurd niet heeft gelezen.
Ook heeft [verdachte] naar het oordeel van de rechtbank geen plausibele verklaring gegeven voor het late tijdstip van het afleggen van deze verklaring. Dat het advies van zijn eerdere advocaat zou zijn geweest zich op zijn zwijgrecht te beroepen en zijn onbekendheid met het Nederlandse rechtsstelsel acht de rechtbank daartoe niet afdoende en hebben er voor [verdachte] redelijkerwijs niet aan in de weg hoeven staan zijn verhaal al in eerder stadium te doen.
Het late tijdstip van afleggen en het op onderdelen wisselend verklaren, doen op voorhand afbreuk aan de aannemelijkheid van de verklaring van [verdachte] . Daarbij komt het volgende.
De verklaring van [verdachte] houdt in de kern in dat hij op verzoek van iemand die hij nauwelijks kent ’s nachts vanuit Frankrijk naar Nederland is afgereisd om te bemiddelen tussen twee personen die hij niet eerder had gezien en verder niet kende, in een taal die hij niet spreekt. Die gang van zaken vindt de rechtbank op zichzelf moeilijk te geloven. Dat hij daarvoor naar zijn zeggen door [medeverdachte 2] was voorzien van een prepaid telefoon, terwijl het doel van de reis naar eigen zeggen onschuldig was, heeft hij niet kunnen verklaren. Ook over de tussen hem en [medeverdachte 2] gewisselde berichten heeft [verdachte] geen duidelijkheid kunnen verschaffen. De inhoud van deze berichten, waaronder “pas op hij wordt wakker” en “alles open”, past ook niet bij het bemiddelen tussen twee echtelieden. Dat [verdachte] deze door hem ontvangen berichten niet zou hebben gelezen, acht de rechtbank niet geloofwaardig, nu gedurende de nacht over en weer berichten werden gestuurd. [verdachte] heeft [medeverdachte 2] op de hoogte gehouden van het verloop van de reis en zijn aankomsttijd bij de woning. Ook valt in het licht van de verklaring van [verdachte] dat het een onschuldige bemiddelingspoging betrof niet in te zien waarom [verdachte] na de beweerde bemiddelingspoging geen contact meer met [medeverdachte 2] heeft opgenomen om hem te vertellen hoe het was afgelopen.
[verdachte] heeft tenslotte geen feiten en omstandigheden aangedragen die de aanwezigheid van zijn DNA op twee plekken in de woning zou kunnen verklaren.
Gelet op het voorgaande schuift de rechtbank de verklaring van [verdachte] als onaannemelijk terzijde, met uitzondering van het gedeelte dat hij in de nacht van 28 op 29 december 2020 bij de woning in Oud Ade was en dat hij de berichten afkomstig van het nummer 2827 heeft gestuurd, nu dat voldoende bevestiging vindt in andere onderzoeksbevindingen.
Uit het voorgaande volgt dat met de aanwezigheid van het DNA van [verdachte] in de woning, onder de nagel van de rechterhand van [slachtoffer 2] en op een kop van een tandenborstel, een voorwerp dat in de woning van [slachtoffer 2] lag, niet anders kan worden geconcludeerd dan dat [verdachte] in de nacht van 28 op 29 december 2020 niet alleen in de nabijheid van, maar ook in de woning van [slachtoffer 2] is geweest en daarbij zijn DNA heeft achtergelaten.
De rechtbank heeft reeds in haar tussenconclusie overwogen dat, gelet op de bij [slachtoffer 2] geconstateerde afweerletsels in combinatie met de locatie waar het DNA-spoor van [verdachte] is aangetroffen, dit spoor tijdens een worsteling tussen [slachtoffer 2] en [verdachte] onder de nagel moet zijn terechtgekomen. Gelet daarop, in combinatie met de berichten die tussen [medeverdachte 2] en [verdachte] zijn gewisseld in de nacht dat [slachtoffer 2] om het leven kwam én het feit dat [slachtoffer 2] overeenkomstig de afspraken tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] is aangetroffen in alleen zijn onderbroek, merkt de rechtbank het aangetroffen DNA-spoor onder de nagel van [slachtoffer 2] aan als daderspoor.
In de woning zijn ook DNA-sporen aangetroffen van tot op heden onbekend gebleven personen, waaronder een spoor op de enkel van [slachtoffer 2] . Anders dan de raadsvrouw heeft gesteld, doet de aanwezigheid van DNA-sporen van onbekend gebleven personen in de woning naar het oordeel van de rechtbank echter niet af aan de overige feiten en omstandigheden die – tezamen met het uitblijven van een aannemelijke verklaring van [verdachte] – maken dat het DNA-spoor van [verdachte] dat is aangetroffen in de woning, wordt aangemerkt als daderspoor.
In de auto van [medeverdachte 3] waarmee [verdachte] en [medeverdachte 3] terug naar Frankrijk zijn gereden, zijn geen (bloed)sporen aangetroffen. De afwezigheid van sporen in de auto, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat [verdachte] niet in de woning kan zijn geweest en daarmee kan worden uitgesloten als dader, zoals de raadsvrouw heeft gesteld. Bovendien blijkt uit het forensisch onderzoek dat de woning grondig was schoongemaakt, dat een dekbed en een kussen in het bad lagen en dat er wasgoed in de wasmachine zat. Dit alles duidt erop dat het zeer goed mogelijk is dat in de woning eventuele (bloed)sporen zorgvuldig zijn gewist waardoor de afwezigheid van sporen in de auto zeer wel kan worden verklaard.
Conclusie
Gelet op het voorgaande en nu [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ook geen aannemelijke verklaring hebben gegeven voor de uit de bewijsmiddelen blijkende feiten en omstandigheden, is geen ander licht geworpen op de hiervoor in de tussenconclusie door de rechtbank gegeven duiding van de feiten en omstandigheden. De rechtbank ziet ook geen reden om daaraan te twijfelen. Zij komt dan ook tot de conclusie dat dat [verdachte] betrokken was bij de dood van [slachtoffer 2] , op de wijze zoals de rechtbank hiervoor uiteen heeft gezet. Die komt erop neer dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] een plan hebben bedacht om [slachtoffer 2] te laten doden, dat [medeverdachte 2] ter uitvoering daarvan [verdachte] heeft ingeschakeld en geïnstrueerd, dat [medeverdachte 1] [medeverdachte 2] daartoe van informatie heeft voorzien en heeft gezorgd dat [verdachte] de woning kon betreden en dat [verdachte] [slachtoffer 2] heeft gedood.
Nu het hier gaat om de uitvoering van vooropgezet plan met als bedoeling om [slachtoffer 2] te doden, acht de rechtbank bewezen dat [verdachte] opzettelijk en met voorbedachte raad handelde. Bij de uitvoering van dat plan werkte hij nauw en bewust samen met anderen, waarbij hij zelf een bijdrage van voldoende gewicht had om hem als medepleger aan te merken. Immers is hij degene geweest die in de bewuste nacht de woning heeft betreden en [slachtoffer 2] heeft gedood.
De rechtbank acht dan ook het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Het (geheel subsidiair) gedane voorwaardelijk verzoek van de raadsvrouw tot het (alsnog) horen van [getuige] als getuige behoeft geen bespreking nu niet aan de voorwaarde is voldaan; de rechtbank gebruikt de verklaring van [naam 1] die hij als getuige heeft afgelegd of de uitwerking van de afgeluisterde gesprekken die hij heeft gevoerd niet voor het bewijs.