ECLI:NL:GHDHA:2022:2002

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
11 oktober 2022
Publicatiedatum
13 oktober 2022
Zaaknummer
2200001321
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Liquidatie en veroordeling van de schutter met bewijsvoering bij zwijgende verdachte

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 11 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die beschuldigd werd van moord, poging tot doodslag en beschadiging van eigendommen. De zaak betreft een liquidatie waarbij de verdachte op 17 oktober 2018 in Rotterdam het slachtoffer, [slachtoffer], met opzet van het leven beroofde door meerdere kogels af te vuren. De verdachte werd eerder door de rechtbank Rotterdam veroordeeld tot 18 jaar gevangenisstraf, maar de advocaat-generaal vorderde in hoger beroep een zwaardere straf van 22 jaar. Het hof oordeelde dat de eerdere veroordeling niet in stand kon blijven en dat de verdachte op basis van de verzamelde bewijsmiddelen, waaronder DNA-analyses en getuigenverklaringen, wettig en overtuigend schuldig was aan de tenlastegelegde feiten. Het hof achtte het bewezen dat de verdachte met voorbedachten rade handelde, en dat er geen bewijs was voor medeplegen met anderen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 23 jaar. Daarnaast werden er vorderingen tot schadevergoeding van verschillende benadeelde partijen toegewezen, die voortvloeiden uit de gevolgen van de liquidatie. Het hof benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de nabestaanden van het slachtoffer.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000013-21
Parketnummer: 10-660406-18
Datum uitspraak: 11 oktober 2022
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 18 december 2020 in de strafzaak tegen de verdachte:

[medeverdachte 1],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995,
thans gedetineerd in [adres PI].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts is omtrent de vorderingen benadeelde partijen beslist als vermeld in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte en door de officier van justitie is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 17 oktober 2018 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk met een vuurwapen één of meer kogels afgeschoten op het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer], tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] (op 25 oktober 2018) is overleden;
2.
hij op of omstreeks 17 oktober 2018 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer 2] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een vuurwapen één of meer kogels heeft afgeschoten in de richting van die [slachtoffer 2], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op of omstreeks 17 oktober 2018 te Rotterdam opzettelijk en wederrechtelijk een (bedrijfs)bus (Mercedes Sprinter, kenteken [kentekennummer], kleur groen), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door met een vuurwapen één of meer kogels in de richting van voornoemde (bedrijfs)bus af te schieten.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 22 jaren, met aftrek van voorarrest.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Bewijsoverweging feit 1
1.
Inleiding: het schietincident
Op 17 oktober 2018 reed [slachtoffer] (hierna ook: “[slachtoffer]” of “het slachtoffer”) omstreeks 10:55 uur in zijn Volkswagen Polo, kenteken [kentekennummer] in de richting van de kruising van de Oudedijk en de Willem Ruyslaan te Rotterdam. Op de kruising blokkeerde een man op een zwarte scooter zonder kenteken de rijbaan. De man pakte een vuurwapen uit zijn tas en vuurde meerdere kogels af in de richting van de auto met daarin [slachtoffer]. De man (hierna: de schutter) schoot direct op de ruit van de bestuurdersdeur van de auto. Het slachtoffer werd door een kogel – onder meer – in zijn hoofd geraakt. Als gevolg hiervan overleed hij op 25 oktober 2018.
De schutter ging ervandoor op zijn scooter. Op zijn vlucht verloor hij zijn helm. Verderop tijdens zijn vlucht kwam de schutter in botsing met een auto. De schutter kwam hierbij ten val, vluchtte vervolgens te voet verder en liet de beschadigde scooter achter op de plek van de aanrijding.
Op enkele meters afstand van de scooter werd door de politie een iPhone SE (hierna: de iPhone) aangetroffen. Op deze iPhone stond in de applicatie “Notities” een notitie met de naam “Bewaarde foto” open (hierna ook: de notitie). De notitie was twee uur vóór het schietincident voor het laatst geopend. In de notitie waren een foto van de identiteitskaart van het slachtoffer, een foto van de kentekenplaat [kentekennummer] en de auto van het slachtoffer en een foto van zijn adres te zien.
2.
Standpunt openbaar ministerie
Het openbaar ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat – kort en zakelijk weergegeven – de verdachte de schutter is geweest die [slachtoffer] heeft neergeschoten ten gevolge waarvan hij is overleden en dat de verdachte dient te worden veroordeeld ter zake van het medeplegen van moord.
3.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte de schutter is geweest.
4.
Nadere bewijsoverweging
Het hof overweegt als volgt.
4.1
Nacht van 12 op 13 oktober 2018 – Marconiplein gevolgd door twee trajecten
In de nacht van 12 op 13 oktober 2018 zijn in een tijdspanne van 13 minuten (tussen 23:58 en 00:11 uur) de auto’s in gebruik bij [betrokkene 1], [medeverdachte 3] en [betrokkene 2], welke elk vanuit een afzonderlijke richting kwamen, door dezelfde ARS-camera geregistreerd aan de Vierhavenstraat, nabij het Marconiplein te Rotterdam. Enkele minuten later wordt door het telefoonnummer in gebruik bij [betrokkene 2] naar het telefoonnummer in gebruik bij [medeverdachte 3] gebeld. Op dat moment zijn zowel [betrokkene 2] als [betrokkene 1] in de omgeving van het Marconiplein. De verdachte zit bij [medeverdachte 3] in de auto, zo valt af te leiden uit de telefoongegevens van de verdachte die passen bij de reisbewegingen van de Volkswagen Golf, in gebruik bij [medeverdachte 3]. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep ook verklaard dat hij met [medeverdachte 3] was die avond. Vlak daarna, om 00:36 uur, wordt zowel de auto in gebruik bij [betrokkene 1] als die in gebruik bij [medeverdachte 3], 3 seconden na elkaar en komende vanuit dezelfde richting, door de ARS-camera aan het Marconiplein geregistreerd. Dat de verdachte heeft verklaard dat hij daar met [medeverdachte 3] was om een carwash te bezoeken, sluit niet uit dat zij (ook) een ontmoeting hebben gehad met [betrokkene 2] en [betrokkene 1]. Het hof gaat daar ook vanuit, gelet op de auto- en telefoonregistraties en de omstandigheid dat zij drie seconden na elkaar vertrekken. Dat daar een ontmoeting is geweest leidt het hof ook af uit het hierna te bespreken verloop van de feiten die uiteindelijk uitmonden in het neerschieten van [slachtoffer]. Na het vertrek van beide auto’s ontstaan er twee trajecten.
Traject 1: [betrokkene 1] en [betrokkene 2] – de iPhone met notitie
Uit camerabeelden van het NH Hotel Capelle, gevestigd aan de Barbizonlaan te Capelle aan den IJssel (hierna: het NH-hotel), volgt dat [medeverdachte 2] eerder die avond op 12 oktober 2018 omstreeks 19:33 uur het NH-hotel binnen is gegaan. Nadat [betrokkene 1] en [betrokkene 2] op 13 oktober 2018 omstreeks 00:36 uur zijn weggereden vanuit de richting Marconiplein, gaan zij direct naar het NH-hotel. Omstreeks 01:18 uur laat [medeverdachte 2] de twee mannen binnen in het NH-hotel.
Uit onderzoek is gebleken dat de (op de plaats delict gevonden) iPhone tot 13 oktober 2018 in gebruik is geweest met een telefoonnummer in gebruik bij [medeverdachte 2]. De laatst bekende locatie van het telefoontoestel is het NH-hotel vanaf 12 oktober 2018 van 19:39:37 uur tot 13 oktober 2018 om 02:03:29 uur.
Op 13 oktober 2018 om 02:00:59 uur wordt op de iPhone – die tot dat moment nog in gebruik is bij [medeverdachte 2] – de notitie aangemaakt. De laatste modificatie van de notitie is om 02:02:08 uur. Op vijf momenten tussen 02:00:35 uur en 02:06:19 uur was de applicatie “Notitie” in beeld(focus) op de iPhone te zien. Om 02:05:23 uur is de simkaart met het telefoonnummer van [medeverdachte 2] uit de iPhone gehaald. Hierna is er, in tegenstelling tot het gebruik daarvóór, met de iPhone geen verbinding meer tot stand gekomen met het wifi-netwerk van het NH-hotel. [betrokkene 2] en [betrokkene 1] verlaten omstreeks 02:08 uur het NH-hotel.
Voorts is uit onderzoek gebleken dat [medeverdachte 2] gebruik maakte van Touch ID om de iPhone te ontgrendelen en dat op 11 oktober 2018 17 keren en op 12 oktober 2018 23 keren gebruik is gemaakt van Touch ID om de iPhone te ontgrendelen. Vervolgens is er op 13 oktober 2018 nog maar één keer een succesvolle Touch ID geweest. Vanaf 02:00 uur, het moment waarop de notitie is aangemaakt, is de telefoon alleen nog maar ontgrendeld door het intoetsen van de toegangscode [code]. Uit onderzoek naar de gebruikersdata van de iPhone volgt dat deze code ook voorkwam bij inloggegevens terzake van Vodafone, Eneco en Parkmobile welke aan [medeverdachte 2] als gebruiker zijn toe te schrijven. Vanaf 15 tot en met 17 oktober 2018 is meerdere keren een foutieve toegangscode ingetoetst terwijl dat eerder niet of nauwelijks het geval is geweest en is in die periode 43 keer succesvol ingelogd met de toegangscode.
Het hof gaat er op grond van voorgaande feiten en omstandigheden van uit dat [betrokkene 2] en [betrokkene 1] in de nacht van 13 oktober 2018 de iPhone hebben meegenomen na de ontmoeting met [medeverdachte 2] in het NH-hotel, terwijl op die iPhone kort voor de afgifte een notitie is aangemaakt met daarop cruciale informatie omtrent de identiteit van het slachtoffer alsmede omtrent zijn adres, vervoermiddel en kenteken.
Traject 2: [medeverdachte 3] en de verdachte – zoeken scooters
Uit onderzoek blijkt dat de Volkswagen Golf met daarin [medeverdachte 3] en de verdachte op 13 oktober 2018 rond 01:21 uur aankomt op [adres 1] te [plaatsnaam], nabij het woonadres van de verdachte. Kort daarna, om 01:35 uur wordt op de later onder de verdachte in beslag genomen Asus laptop een zoekopdracht uitgevoerd op de verkoopsite www.marktplaats.nl (hierna: Marktplaats) met de term “skipper 125cc”. Direct daarna volgen de termen “Gilera 180CC” en “scooters piaggo”. Te zien is dat er op Marktplaats specifiek wordt gekeken naar zoektermen als “150-125 CC motorscooter”, “125CC watergekoeld” en “180CC Runner”. In de periode vanaf 8 januari 2018 tot het moment waarop voornoemde zoekopdrachten zijn verricht is niet eerder gezocht naar (motor)scooter, skipper of hieraan gerelateerde zaken. Op de Asus laptop staan diverse documenten opgeslagen die onder meer te herleiden zijn naar de verdachte als gebruiker.
Bij een doorzoeking in de woning van [medeverdachte 3] wordt op het nachtkastje in de slaapkamer een tablet van het merk Lenovo aangetroffen. Uit onderzoek blijkt dat op 13 oktober 2018 tussen 02:24 uur en 02:37 uur met het account onder de inlognaam “[inlognaam]” ([e-mailadres]), in gebruik bij de verdachte, op Marktplaats wordt gezocht naar “Skipper 125cc”, “Piaggio skipper 125cc”, “Gilera runner”, “Piaggio Beverly”, “Honda Dylan”, “125cc” en “Skr 125cc”. Vervolgens wordt later die dag nog op dezelfde website gezocht op “Zip 125cc” en “Gilera Runner 180cc”.
De Google ID, die moest worden aangemaakt voor het eerste gebruik van deze tablet, is [e-mailadres 2]. [zus medeverdachte 1] is de naam van de zus van de verdachte, tevens de vriendin van [medeverdachte 3]. Zij wordt ook wel “[bijnaam zus medeverdachte 1]” genoemd.
Uit onderzoek blijkt dat deze tablet door zowel de verdachte als zijn zus werd gebruikt.
4.2
Middag 13 oktober 2018 – Zuidplein
Om 13:09 uur rijdt [medeverdachte 3] met zijn Volkswagen Golf richting [adres 1]. [betrokkene 1] belt rond dat tijdstip naar [medeverdachte 3] en wordt doorgeschakeld naar de voicemail. [medeverdachte 3] keert om richting Zuidplein.
Uit de ARS-gegevens van de Volkswagen Golf en de Audi in combinatie met de telefoongegevens van [betrokkene 1] leidt het hof af dat [medeverdachte 3] en [betrokkene 1] elkaar op 13 oktober 2018 hebben ontmoet tussen 13:35 uur en 13:50 uur, ergens in de buurt van de woning van [betrokkene 4].
In die tussentijd, om 13:41 uur, is de iPhone aangezet en tussen 13:43 uur en 13:44 uur is de notitie op de iPhone bekeken.
Om 13:50 uur rijdt de Volkswagen Golf van [medeverdachte 3] in de richting van [adres 1].
Om 14:17 uur is de iPhone weer aangezet en is wederom gekeken naar de notitie. Op datzelfde tijdstip neemt de verdachte het nummer [telefoonnummer] (hierna: [telefoonnummer]) in gebruik. Gebleken is dat dit nummer alleen is gebruikt tussen 13 oktober 2018 vanaf 14:27 uur en 17 oktober 2018 om 12:22 uur en vrijwel alleen voor zaken die, naar hierna verder uiteen zal worden gezet, direct verband houden met het schietincident.
4.3
In de periode van 13 tot en met 15 oktober 2018 – aanschaf scooter en zoekslagen
Op 13 oktober 2018 om 15:56 uur belt de verdachte met een aanbieder van een scooter in Rijswijk. Samen met [medeverdachte 3] gaat hij naar Rijswijk om de scooter te bezichtigen. De beoogde koop in Rijswijk gaat echter niet door.
Uit de verklaring van [betrokkene 3] (hierna: [betrokkene 3]) volgt dat hij in de middag van 14 oktober 2018 samen met een Chinese man – volgens [betrokkene 3] de vriend van “[bijnaam zus medeverdachte 1]” en naar het hof begrijpt: [medeverdachte 3] - en de verdachte een helm van de verdachte heeft opgehaald. Vervolgens zijn [betrokkene 3], de verdachte en [medeverdachte 3] gezamenlijk weggereden en vindt een ontmoeting plaats met [verkoper scooter]. Dit is de verkoper van de scooter die, zoals hierna nog zal blijken, door de schutter is gebruikt. De verdachte maakt een proefrit op de scooter. Vervolgens wordt de scooter op verzoek van de verdachte op naam van [betrokkene 3] gesteld en neemt de verdachte de scooter mee.
In de ochtend van 15 oktober 2018 wordt op de Lenovo tablet weer op Marktplaats gezocht naar (onder meer) “Gilera runner kappenset” en “wrap folie”. Omstreeks 22:08 uur in de avond wordt er weer op Marktplaats gezocht, ditmaal (onder meer) naar “gilera runners en kappensets”.
Vervolgens wordt om 22:40 uur op de Lenovo tablet via Google gezocht naar “[straatnaam slachtoffer]”. De woning van [slachtoffer] is gelegen aan de [adres slachtoffer] te [plaatsnaam slachtoffer]. Er worden 225 beelden opgeslagen van onder meer de straat en de woning van [slachtoffer].
Voorts is op 15 oktober 2018 tussen 21:59 en 23:21 uur op de iPhone de applicatie “Notitie” bekeken en om 21:59 uur en 22:01 uur is de notitie in ieder geval in beeld.
4.4 16
16 Oktober 2018 – verkenning
In de vroege ochtend van 16 oktober 2018 is de notitie op verschillende momenten tussen 06:58 uur en 07:34 uur bekeken. Getuigen hebben op die dag en rond die tijd in de directe omgeving van de [straatnaam slachtoffer] (o.a. [straatnaam]) een donker geklede man op een zwarte scooter gezien, waarbij hen opviel dat deze scooter geen kenteken had en dat de voorkap van de scooter ontbrak. Volgens de getuigen leek het alsof de man rondjes aan het rijden was. Door één van de getuigen wordt benoemd dat de man op enig moment op zijn telefoon aan het kijken was en duidelijk schrok toen die getuige naar hem toekwam om hem aan te spreken. De man reed toen meteen weg. De man droeg een zwarte ‘halve’ helm, dat wil zeggen een helm die niet het hele gezicht bedekt. Deze helm had een glazen bril die je omhoog kon schuiven.
Op veiliggestelde beelden van camera’s in de omgeving van de [straatnaam slachtoffer] is in de hiervoor genoemde tijdspanne een donker geklede persoon met een capuchon en een rugtas te zien, die op een gegeven moment op een scooter stapt en rondjes gaat rijden. De persoon draagt dan een helm. Op een camerabeeld welke zicht geeft op de centrale toegangshal van het complex waarin de galerijwoning van de verdachte zich bevindt, gelegen aan [adres 1], is vervolgens te zien dat rond 08:04 uur een man de hal binnenkomt. De man is geheel in het donker gekleed, heeft een zwarte rugtas bij zich en een helm op zijn hoofd. De helm is soortgelijk aan de helm die na het schietincident is aangetroffen. Ook droeg de schutter een zwarte rugtas.
De verdachte belt met het telefoonnummer [telefoonnummer] een paar keer die dag naar [medeverdachte 3].
4.5 17
17 Oktober 2018 ’s ochtends en het schietincident
Om 06:04 uur straalt het telefoonnummer [telefoonnummer] de zendmast in de omgeving van [adres 1] aan. Tussen 07:47:32 uur tot en met 08:47:26 wordt de notitie op de iPhone weer bekeken. Op camerabeelden is te zien dat rond 09:00 uur op [straatnaam] iemand rijdt op een scooter zonder kentekenplaat.
Omstreeks 10:50 uur vindt het schietincident plaats. Zoals hiervoor overwogen gaat de schutter er direct na het schieten vandoor en verliest hij tijdens zijn vlucht zijn helm. Iets verderop wordt de scooter achtergelaten nadat een aanrijding met een auto heeft plaatsgevonden.
Op enkele meters afstand van de scooter treft de politie de iPhone aan.
Van de scooter die door de schutter is achtergelaten, ontbreekt de kentekenplaat. Opgemerkt wordt dat de scooter zeer waarschijnlijk is overgespoten. De binnenzijde van de carrosserie is rood van kleur en dit betreft zeer waarschijnlijk de originele kleur. De buitenzijde van de carrosserie is mat zwart van kleur. Op enkele plekken, voornamelijk waar het kunststof is afgebroken door de aanrijding, is de zwart matte lak afgebrokkeld en hieronder is de "originele" rode onderlaag zichtbaar. Voorts ontbreekt aan de voorzijde van de scooter een complete kunststof kap. Deze kap lijkt niet te zijn afgebroken en is ook niet op de plek van de aanrijding teruggevonden. Het voertuigidentificatienummer betreft [identificatienummer].
Het voertuigidentificatienummer [identificatienummer] blijkt oorspronkelijk te zijn voorzien van het kenteken [kentekennummer 3]. Dit kenteken behoort bij een motorscooter van het merk Piaggio L3 type M07. Een dergelijke motorscooter wordt ook vaak aangeduid als Piaggio Gilera Runner M07.
De scooter blijkt dezelfde scooter te zijn als die op 14 oktober 2018 via Marktplaats is verkocht door [verkoper scooter]. Ten tijde van de verkoop was de scooter rood van kleur.
Retrospectief gaat het hof op grond van het voorgaande ervan uit dat het de verdachte is geweest die de scooter op 14 oktober 2018 heeft verkregen, dat hij, gelet op de zoekslagen op de Lenovo tablet op 15 oktober 2018, de scooter zelf of door een ander van een andere laklaag heeft (laten) voorzien en in ieder geval op die datum in het bezit moet zijn geweest van de iPhone met de notitie, deze toen heeft bekeken en op het internet met de Lenovo tablet (en op 16 oktober 2018 ook met de scooter) de (woon)omgeving van [slachtoffer] heeft verkend.
Voorts is in de binnenzijde (voorhoofd en oorgedeelte) van de helm DNA aangetroffen. Hierbij is overeenstemming gevonden met het DNA-profiel van de verdachte. Geconcludeerd wordt dat een relatief groot deel van het DNA in deze bemonstering afkomstig kan zijn van de verdachte. De kans dat dit DNA-hoofdprofiel afkomstig is van een willekeurig ander persoon, is kleiner dan één op één miljard. Op de bevestigingsriem van de helm is een DNA-mengprofiel aangetroffen. Dit DNA kan afkomstig zijn van de verdachte en minimaal één onbekende persoon, waarschijnlijk een vrouw.
Op de contactsleutel die in de scooter is achtergebleven, is een DNA-mengprofiel aangetroffen van de verdachte en minimaal 1 ander persoon. Het verkregen DNA-mengprofiel is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer hypothese 1 (de bemonstering bevat DNA van de verdachte en één willekeurig onbekend persoon) waar is, dan wanneer hypothese 2 (de bemonstering bevat DNA van twee willekeurige onbekende personen) waar is.
Op de tankdop van de scooter is een onvolledig DNA-profiel van een man aangetroffen. Het verkregen DNA-profiel is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer hypothese 1 (de bemonstering bevat DNA van de verdachte) waar is, dan wanneer hypothese 2 (de bemonstering bevat DNA van een willekeurige onbekende persoon) waar is.
Het hof acht het door de verdediging gestelde alternatieve scenario met betrekking tot het aangetroffen DNA niet aannemelijk geworden. Zo heeft de verdachte zelf verklaard dat de helm nieuw was, dat hij deze had gekocht en dat nog niemand deze had gebruikt. Hij heeft verklaard dat hij de helm op enig moment aan [betrokkene 3] heeft gegeven. Daarmee wordt het alternatieve scenario, inhoudende dat de verdachte de helm al een langere periode zou hebben gebruikt hetgeen de aanwezigheid van zijn DNA op de helm zou verklaren, weerlegd. Wat betreft het op de scooter aangetroffen DNA heeft de verdachte aanvankelijk verklaard dat hij nooit op de scooter heeft gereden. Nadat de verdachte is geconfronteerd met de bevindingen omtrent het aangetroffen DNA op onderdelen van de scooter, heeft de verdachte zijn verklaring in die zin gewijzigd, dat hij eenmaal op de scooter zou hebben gezeten toen deze op de middenstandaard stond en dat hij, nadat [betrokkene 3] de scooter had gestart, wat gas zou hebben gegeven. Hierbij heeft hij het stuur en de gashandel aangeraakt. Vervolgens geconfronteerd met de bevindingen omtrent de locaties van het aangetroffen DNA, te weten onder meer onder een afgesloten klep in de kunststof beplating onder het stuur, heeft de verdachte verklaard dat hij de scooter ten tijde van de aankoop heeft geïnspecteerd als monteur en de scooter op diverse plekken heeft aangeraakt, waaronder de sleutel en de tankdop omdat hij aan de benzine wilde ruiken. Het hof beschouwt de verklaringen van de verdachte wat dit punt betreft niet geloofwaardig, nu deze wisselend zijn in die zin dat zij steeds wijzigen teneinde ogenschijnlijk aan te sluiten bij de bevindingen waarmee de verdachte telkens is geconfronteerd.
4.6 17
17 Oktober 2018 na het schietincident - Gedragingen verdachte
Rond 11:22:55 uur wordt het telefoonnummer [telefoonnummer] weer actief. De verdachte stuurt een sms naar [medeverdachte 3].
[medeverdachte 3] en de verdachte bellen daarna een aantal keren met elkaar tussen 11:37 uur en 12:22 uur. Hierna is het nummer [telefoonnummer] helemaal niet meer gebruikt. Op een camerabeeld dat zicht geeft op de voorzijde van de centrale toegangshal van het complex waarin de galerijwoning van de verdachte zich bevindt, gelegen aan [adres 1], is rond 11:32 uur een man te zien, gekleed in donkere/zwarte kleding en met een tas. Volgens het proces-verbaal van bevindingen vertoont de man grote gelijkenis met de verdachte wat betreft postuur, vorm van het gezicht en de haardracht. Rond 11:58 uur is op een camerabeeld dat zicht geeft op de achterzijde van de centrale toegangshal van het complex wederom een man te zien, ditmaal in een blauwe (spijker)jas met een bruinkleurige tas, die zich naar het plein bij de fietsenstalling van het complex begeeft. Volgens het proces-verbaal van bevindingen vertoont de man grote gelijkenis met de verdachte wat betreft postuur, vorm van het gezicht en de haardracht. Het hof gaat er op grond van het voorgaande van uit dat de man op de camerabeelden de verdachte is en dat hij in genoemd korte tijdsbestek het complex waarin zijn woning is gelegen heeft betreden, hij zich aldaar heeft omgekleed en zich weer naar buiten heeft begeven.
Op 17 oktober 2018 belt de verdachte naar [betrokkene 3]. De verdachte zegt dat de scooter gestolen is en dat [betrokkene 3] aangifte moet doen. Om 11:37 uur belt [betrokkene 3] naar de politie om aangifte te doen van de diefstal van de scooter. [medeverdachte 3] brengt de verdachte op diens verzoek naar Tilburg. Later die dag ontmoet [betrokkene 3] de verdachte in Tilburg. De verdachte geeft instructies wat hij moet vertellen over de scooter: hij moet liegen en mag de naam van de verdachte niet noemen bij de politie. Hiervoor krijgt [betrokkene 3] €150 van de verdachte. Volgens [betrokkene 3] beschikt de verdachte over veel (bank)biljetten. De verdachte koopt kleding en parfum en voor [betrokkene 3] een Nike-shirt. Voorts koopt de verdachte een nieuwe telefoon.
4.7 18
18 Oktober 2018 – Aankoop zonnebrillen
Op 18 oktober 2018 reist de verdachte vanuit Tilburg naar Noordwijk. Uit de verklaring van [getuige 1], grotendeels ondersteund door de verklaring van [getuige 2], blijkt dat de verdachte die middag bij hen twee namaak merk-zonnebrillen heeft gekocht. Het valt [getuige 1] op dat de verdachte letsel heeft. De handen van de verdachte zijn een beetje gekneusd/opgezet en hij loopt een beetje scheef/mank. Desgevraagd vertelt de verdachte onder meer aan de verkopers dat hij de dag ervoor een klapper had gemaakt op een 180’er en dat hij werkt met Chinezen. Hij geeft daarbij aan dat het gevaarlijk werk is. De brillen worden contant afgerekend waarbij door [getuige 1] bij de verdachte een dikke stapel vijftigjes wordt gezien.
5.
Conclusie
De verdachte heeft, in het licht van het voorgaande, zeer beperkt verklaard en voorts wisselende verklaringen afgelegd. Bij (door)vragen beriep verdachte zich meermalen op zijn zwijgrecht. De verdachte heeft daardoor nimmer een redelijke, de redengevendheid van het tegen hem verzamelde bewijsmateriaal ontzenuwende verklaring gegeven voor feiten en omstandigheden die op zichzelf of in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen beschouwd, redengevend moeten worden geacht voor het bewijs van het aan hem tenlastegelegde.
Gelet op voornoemde feiten en omstandigheden in de periode van 12 oktober 2018 laat in de avond tot en met 18 oktober 2018 en de betrokkenheid van de verdachte daarbij, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de schutter is. Deze omstandigheden zijn ieder op zich sterk, staan niet op zichzelf en grijpen onderling op elkaar in.
De uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van de verdachte getuigt van een weloverwogen beslissing om het slachtoffer te doden. De verdachte handelde kalm en rustig, zocht het slachtoffer op en handelde met het schieten zeer direct in de richting van het slachtoffer. De notitie met cruciale informatie over het slachtoffer in de iPhone die de verdachte bij zich droeg en meermalen werd bekeken op de dagen voorafgaand aan het schietincident, het op internet bekijken van de woonomgeving van het slachtoffer, het rondrijden in die woonomgeving, alsmede het nogmaals bekijken van de notitie op de dag van het schietincident, het verwerven van de scooter en het (laten) voorzien van een andere laklaag onderstrepen de gerichtheid en het planmatige handelen van de verdachte. De verdachte heeft aldus uitvoering gegeven aan een eerder door hem genomen besluit om het slachtoffer van het leven te beroven. Gelet op het tijdpad, zoals hiervoor uitvoerig uiteengezet, stelt het hof vast dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit. Er is naar oordeel van het hof geen enkel aanknopingspunt dat de verdachte zou hebben gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
De verdachte heeft het slachtoffer opzettelijk en met voorbedachte raad gedood.
Wat betreft het al dan niet medeplegen van dit feit met een ander of anderen overweegt het hof als volgt.
Van enige connectie tussen de verdachte en het slachtoffer tot het moment dat de verdachte het slachtoffer heeft neergeschoten, is niet gebleken. Niet is gebleken dat de verdachte en het slachtoffer eerder contact met elkaar hebben gehad, direct dan wel indirect. Gelet op de ontkennende houding van de verdachte kan dan ook enkel worden gegist naar het motief van de verdachte voor zijn handelen. Wel is door verschillende personen op de dag van het schietincident en de dag erna waargenomen dat de verdachte in het bezit was van veel bankbiljetten respectievelijk een dikke stapel vijftigjes. Het heeft er, gelet op alle feiten en omstandigheden, alle schijn van dat er sprake is geweest van een liquidatie in het milieu van de (zware) georganiseerde misdaad. Daarin is geld (en macht) de spil waar alles om draait. Waar in de regel (zeer) grote financiële belangen op het spel staan, worden liquidaties zorgvuldig voorbereid en de keten van ‘actoren’ zo veel mogelijk opgeknipt. Het hof acht het een feit van algemene bekendheid dat bij zo’n complex proces van het optuigen en uitvoeren van een liquidatie meerdere personen betrokken zijn. Dat de verdachte – middellijk dan wel onmiddellijk – door een derde is uitgelokt tot dit feit, ligt dan ook in de rede. Het ontbreekt echter aan concrete aanwijzingen hieromtrent in het dossier. Evenmin zijn er aanwijzingen dat de verdachte op of omstreeks 17 oktober 2018 bij de uitvoering van het feit samen met een ander heeft gehandeld, in de zin van een nauwe en bewuste samenwerking. Nu de tenlastelegging evenmin uitgaat van (een) onbekend gebleven perso(o)n(en) zal het hof de verdachte dan ook vrijspreken van het bestanddeel medeplegen.
Verweer betrouwbaarheid verklaringen [betrokkene 3] en [getuige 1]
Door de verdediging is aangevoerd dat de verklaringen van [betrokkene 3] en [getuige 1] niet voldoende betrouwbaar zijn en daarom niet mogen worden gebruikt voor het bewijs.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt als volgt.
[betrokkene 3]
De verklaringen van [betrokkene 3] worden ondersteund door verklaringen van anderen en/of onderzoeksbevindingen van de politie. Mede gelet op de door [betrokkene 3] afgelegde verklaring bij de raadsheer-commissaris ziet het hof geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van deze getuige.
[getuige 1]
Het hof ziet evenmin aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van deze getuige. De verklaringen van [getuige 1] over de uitspraken en de fysieke gesteldheid van de verdachte op 18 oktober 2018 zijn door hem in de kern herhaald en bevestigd in zijn verhoor bij de rechter-commissaris (en later wederom in de kern bij tijdens zijn verhoor bij de raadsheer-commissaris). Op het punt van de betrouwbaarheid vinden die verklaringen bevestiging in de verklaringen van de verdachte over de ontmoeting met de jongens die hem zonnebrillen verkochten en in de verklaring van [getuige 2] die in zekere zin hetzelfde heeft verklaard als [getuige 1] (en bij de rechter-commissaris heeft bevestigd dat hij bij de politie de waarheid heeft verteld). Bovendien is hetgeen [getuige 1] heeft verklaard op onderdelen vrij gedetailleerd en specifiek. De verdachte heeft deze details slechts ten dele betwist en een aantal details over de waargenomen blessures bij de verdachte vindt bevestiging in de zich in het dossier bevindende tapgesprekken en zoekopdrachten op internet naar medische informatie.
Verder is de suggestie dat [getuige 1] en [getuige 2] de informatie, inclusief de details waarover zij hebben verklaard, na een zoektocht op internet konden hebben vernomen, zoals de verdediging stelt, niet onderbouwd. Ten slotte wordt ook niet gesteld welk belang [getuige 1] zou hebben om anders te verklaren dan wat hij heeft waargenomen.
Nadere bewijsoverweging ten aanzien van feit 2
De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte van dit feit dient te worden vrijgesproken, omdat niet kan worden vastgesteld dat sprake is van een aanmerkelijke kans op de dood en/of zwaar lichamelijk letsel ten aanzien van [slachtoffer 2].
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt hiertoe als volgt. Vast staat dat direct achter de auto van [slachtoffer] op het moment van het schieten door de verdachte een bedrijfsbus stond, bestuurd door [slachtoffer 2]. Uit de uiterlijke verschijningvorm van het handelen van de verdachte, te weten het minimaal twaalf keer schieten met waarschijnlijk een Uzi op klaarlichte dag op een druk kruispunt in de richting van de auto waarin [slachtoffer] zich bevond en aldus ook in de richting van de bestelbus van [slachtoffer 2], kan niet anders worden afgeleid dan dat de verdachte welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer 2] door zijn handelen om het leven zou (kunnen) komen.
Verzoeken verdediging
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep bij pleidooi, overeenkomstig de pleitnota, het voorwaardelijke verzoek gedaan om onderzoek te laten verrichten naar de Lenovo tablet indien het hof komt tot een bewezenverklaring waarbij wordt geconcludeerd dat de verdachte de hiervoor aangehaalde zoektermen heeft ingevoerd. Het onderzoek zou zich moeten richten op de vraag waar de Lenovo tablet zich bevond op het moment dat de ‘belastende’ zoektermen zijn ingevoerd. In combinatie met de telefoongegevens van de verdachte kan mogelijk worden uitgesloten dat deze apparaten zich in elkaars directe nabijheid bevonden en in het verlengde daarvan worden uitgesloten dat de verdachte genoemde zoektermen heeft ingevoerd.
Daarnaast heeft de verdediging het voorwaardelijke verzoek gedaan om onderzoek te laten verrichten naar het contact tussen de wijkagent en [getuige 1], zoals in het onderzoek naar voren is gekomen.
Het hof wijst deze verzoeken af en overweegt daartoe als volgt.
Het verzoek met betrekking tot de Lenovo tablet is eerder gedaan op de regiezitting van 13 november 2021 en het verzoek met betrekking tot het contact met de wijkagent op de regiezitting van 17 juni 2022. Beide verzoeken zijn op de respectievelijke regiezittingen afgewezen.
Het hof is van oordeel dat thans geen nieuwe feiten en omstandigheden zijn aangedragen die maken dat deze verzoeken anders dienen te worden beoordeeld. Het hof acht toewijzing van de verzoeken nog immer niet noodzakelijk voor enige door het hof te nemen beslissing, en wijst de verzoeken daarom af.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op
of omstreeks17 oktober 2018 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,opzettelijk en met voorbedachten rade
, althans opzettelijk een persoon genaamd[slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft
/hebbenverdachte
en/of (een of meer van) zijn mededader(s) opzettelijk enna kalm beraad en rustig overleg
, althans opzettelijkmet een vuurwapen
eenof meerkogel
safgeschoten op het hoofd
en/of het lichaamvan die [slachtoffer], tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] (op 25 oktober 2018) is overleden;
2.
hij op
of omstreeks17 oktober 2018 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer 2] van het leven te beroven,
althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,met dat opzet met een vuurwapen
één of meerkogels heeft afgeschoten in de richting van die [slachtoffer 2], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op
of omstreeks17 oktober 2018 te Rotterdam opzettelijk en wederrechtelijk een
(bedrijfs
)bus
(Mercedes Sprinter,kenteken [kentekennummer 2]
, kleur groen), in elk geval enig goed, geheel of ten deletoebehorende aan [slachtoffer 3],
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,heeft
vernield en/ofbeschadigd
en/of onbruikbaar gemaaktdoor met een vuurwapen
eenof meerkogel
sin de richting van voornoemde
(bedrijfs
)bus af te schieten.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:

moord.

Het onder 2 en 3 bewezenverklaarde levert op:

de eendaadse samenloop van:

poging tot doodslag

en

opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich ten eerste schuldig gemaakt aan moord. Op een druk kruispunt in een woonwijk heeft hij op klaarlichte dag meer dan tien kogels afgevuurd op het slachtoffer. Deze werd in de hals en het hoofd getroffen en is zwaar gewond naar het ziekenhuis vervoerd, alwaar hij een week later als gevolg van de schotwond in zijn hoofd is overleden.
Deze moord heeft zeer vermoedelijk plaatsgevonden in het criminele (drugs) milieu en kan worden aangeduid als een liquidatie. De verdachte had geen (directe) relatie met het slachtoffer en er zijn aanwijzingen dat hij dit laffe feit voor enig geldbedrag heeft gepleegd. Hierbij heeft hij geen enkele rekening gehouden met de waarde van het leven van een ander en de onomkeerbaarheid van zijn handelen voor het slachtoffer zelf en zijn nabestaanden. De verdachte heeft – daar gaat het hof vanuit - enkel zijn eigen (financiële) gewin vooropgesteld. In deze wereld van zware criminaliteit wordt het leven, te beschouwen als het hoogste goed van een persoon, kennelijk ondergeschikt geacht aan andere (financiële) belangen.
Uit de slachtofferverklaringen alsmede de toelichtingen op de vorderingen van de benadeelde partijen volgt dat aan de nabestaanden onherstelbaar veel leed is toegebracht. Zij zullen verder moeten leven met de kennis dat hun echtgenoot of vader is vermoord en het gemis van hun dierbare is niet in woorden uit te drukken. Zij zullen dit hun verdere leven met zich moeten meedragen.
Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 21 jaren een passend uitgangspunt is voor deze aparte categorie van moord, te weten een liquidatie. Het hof ziet bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf geen aanleiding om rekening te houden met de inmiddels in werking getreden Wet straffen en beschermen zoals door de verdediging is verzocht.
De verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan (de eendaadse samenloop van) poging tot doodslag en beschadiging van een bestelbus, doordat hij een toevallige medeweggebruiker dodelijk had kunnen treffen door tijdens het schieten de bestelbus te raken waar deze in zat. Uit de in hoger beroep ingediende slachtofferverklaring volgt dat dit slachtoffer nog steeds last heeft van de (psychische) gevolgen van het schietincident. Ook dit handelen rechtvaardigt oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enige duur.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 24 augustus 2022, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Daarnaast heeft het hof het reclasseringsrapport van 29 november 2021 in aanmerking genomen. Omdat de verdachte het feit ontkent kan de reclassering geen uitspraken doen over de gedragingen van de verdachte, geen verbanden leggen en het recidiverisico niet adequaat inschatten.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Vorderingen tot schadevergoeding
Vordering tot schadevergoeding van [benadeelde partij 1]
De rechtbank heeft de benadeelde partij [benadeelde partij 1] in eerste aanleg niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. Nu de vordering in hoger beroep niet wordt gehandhaafd, is deze niet meer aan de orde in hoger beroep.
Overige vorderingen tot schadevergoeding
Voorafgaand aan de beoordeling van de vorderingen van de benadeelde partijen overweegt het hof als volgt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de moord op [slachtoffer]. Eveneens bij arrest van heden heeft het hof wettig en overtuigend bewezen geacht dat [medeverdachte 2] medeplichtig is geweest aan deze moord.
De nabestaanden van [slachtoffer] (weduwe en kinderen) hebben zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering tot schadevergoeding ingediend. Nu de gestelde schade niet alleen het gevolg is van de gedragingen van de verdachte, maar ook van die van de medeverdachte [medeverdachte 2], zal het hof uitgaan van hoofdelijke aansprakelijkheid, voor zover de vorderingen toewijsbaar worden geacht.
i.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij 2]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 2] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 bewezenverklaarde, tot primair een bedrag van € 32.999,95 (bestaande uit € 2.999,95 aan materiële schade en € 30.000,- aan immateriële schade) en subsidiair tot een bedrag van € 16.499,95 (bestaande uit € 1.499,95 aan materiële schade en € 15.000,- aan immateriële schade).
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij conform de beslissingen hieromtrent door de rechtbank in eerste aanleg, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte niet inhoudelijk betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van € 1.477,54 aan materiële schade is geleden. Dit bedrag omvat de kosten voor levensonderhoud ad € 500,-, de kosten voor lijkbezorging ad € 932,04 en de reiskosten naar het ziekenhuis ad € 45,50 (175 km x € 0,26). Deze schade is een rechtstreeks gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag hoofdelijk worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 10 november 2020 (zijnde de datum waarop de vordering is ingediend) tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Met betrekking tot de gevorderde vergoeding in verband met gestelde immateriële schade overweegt het hof dat niet in zijn algemeenheid kan worden gesteld dat ten aanzien van de benadeelde partij reeds door het overlijden van haar vader, sprake is van aantasting in de persoon. Dit dient concreet te worden onderbouwd en per geval dient te worden beoordeeld of hiervan sprake is. Naar het oordeel van het hof is dat door en namens de benadeelde partij in het onderhavige geval onvoldoende gebeurd.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij 3]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 3] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 bewezenverklaarde, tot een bedrag van € 19.207,97 in verband met de lijkbezorging.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte niet inhoudelijk betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde materiële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve hoofdelijk worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 10 november 2020 (zijnde de datum waarop de vordering is ingediend) tot aan de dag der algehele voldoening.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij 4]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 4] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 bewezenverklaarde, tot een bedrag van € 2.014,43 in verband met de lijkbezorging.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte niet inhoudelijk betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde materiële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve hoofdelijk worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 10 november 2020 (zijnde de datum waarop de vordering is ingediend) tot aan de dag der algehele voldoening.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij 5]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 5] – in rechte vertegenwoordigd door de wettelijke vertegenwoordiger [benadeelde partij 8] - zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 bewezenverklaarde, tot een bedrag van primair € 34.032,04 (bestaande uit € 4.032,04 aan materiële schade en € 30.000,- aan immateriële schade) en subsidiair tot een bedrag van € 16.707,04 (bestaande uit € 1.707,04 aan materiële schade en € 15.000,- aan immateriële schade).
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij conform de beslissingen hieromtrent door de rechtbank in eerste aanleg, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte niet inhoudelijk betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van € 1.707,04 aan materiële schade is geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag hoofdelijk worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 10 november 2020 (zijnde de datum waarop de vordering is ingediend) tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Met betrekking tot de gevorderde vergoeding in verband met gestelde immateriële schade verwijst het hof naar de overwegingen zoals hiervoor opgenomen ten aanzien van de beoordeling van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] en zal het hof overeenkomstig beslissen.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij 6]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 6] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 bewezenverklaarde, tot een bedrag van € 6.446,61.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte niet inhoudelijk betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van € 6.242,72 aan materiële schade is geleden. Dit bedrag omvat de gevorderde kosten voor uitvaartkosten in Nederland en overbrenging Hong Kong, de kosten voor het vliegticket en de reiskosten naar het ziekenhuis, het uitvaartcentrum en het vliegveld (558 km x € 0,26 = € 145,08). Deze schade is een rechtstreeks gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag hoofdelijk worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 10 november 2020 (zijnde de datum waarop de vordering is ingediend) tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij 7]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 7] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 bewezenverklaarde, primair tot een bedrag van primair € 49.700,00 (bestaande uit € 19.700,00 aan materiële schade en € 30.000,00 aan immateriële schade) en subsidiair tot een bedrag van € 19.925,00 (bestaande uit € 4.925,00 aan materiële schade en € 15.000,00 aan immateriële schade).
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij conform de beslissingen hieromtrent door de rechtbank in eerste aanleg, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte niet inhoudelijk betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van € 19.700,00 aan materiële schade is geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezenverklaarde.
De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag hoofdelijk worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 10 november 2020 (zijnde de datum waarop de vordering is ingediend)tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Met betrekking tot de gevorderde vergoeding in verband met gestelde immateriële schade verwijst het hof naar de overwegingen zoals hiervoor is opgenomen ten aanzien van de beoordeling van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] en zal het hof overeenkomstig beslissen.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij 8]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 8] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 bewezenverklaarde, tot een bedrag van € 26.673,02. Daarnaast is een bedrag van
€ 48,26 gevorderd in verband met reiskosten.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte niet inhoudelijk betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van € 26.718,78 aan materiële schade is geleden. Dit bedrag omvat de gevorderde kosten voor lijkbezorging en de reiskosten in verband met de bezoeken aan het ziekenhuis en naar het vliegveld (176 km x € 0,26 = € 45,76). De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag hoofdelijk ten laste van de verdachte worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 10 november 2020 (zijnde de datum waarop de vordering is ingediend) tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer 2]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer 2] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 2 bewezenverklaarde, tot een bedrag van in totaal € 18.805,72.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de gevorderde materiële schade, met uitzondering van de misgelopen reiskostenvergoeding. Voorts heeft de advocaat-generaal zich wat de gevorderde immateriële schade gerefereerd aan het oordeel van het hof, met dien verstande dat is opgemerkt dat het door de rechtbank in eerste aanleg toegewezen bedrag van € 3.000,00 aan de lage kant wordt geacht, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte niet inhoudelijk betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van € 2.638,80 aan materiële schade is geleden. Dit bedrag omvat de gevorderde kosten voor apotheek/medicatie, psychologische bijstand en de hierbij gemaakte reiskosten. Deze schade is een rechtstreeks gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag ten laste van de verdachte worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 maart 2020 (zijnde de datum waarop de vordering is ingediend) tot aan de dag der algehele voldoening.
Terzake van de overige gevorderde materiële schade, te weten de parkeerkosten, de overige reiskosten en de misgelopen vergoeding reiskosten woon-werkverkeer is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Het hof overweegt daartoe dat zonder nadere toelichting en debat niet valt te beoordelen of deze kosten op de voet van art. 6:98 Burgerlijk Wetboek (BW) nog als een gevolg van het schietincident aan de verdachte kunnen worden toegerekend.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de gestelde materiële schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 2 bewezenverklaarde. Het hof begrijpt uit hetgeen ter toelichting op deze vordering naar voren is gebracht aldus dat deze zowel ziet op de op het moment van het indienen van de vordering reeds geleden als op in de toekomst nog te lijden immateriële schade.
De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid en gelet op hetgeen in vergelijkbare zaken wordt toegewezen - voor toewijzing tot een bedrag van € 5.000,- te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 oktober 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Ten aanzien van het meer gevorderde aan immateriële schade wordt de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer 3] B.V.
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer 3] B.V. zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 3 bewezenverklaarde, tot een bedrag van € 17.596,78, bestaande uit € 1.693,21 aan materiële schade en € 15.903,57 aan immateriële schade.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, conform de beslissingen hieromtrent in eerste aanleg door de rechtbank, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte niet inhoudelijk betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van € 1.693,21 materiële schade is geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg van het onder 3 bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 oktober 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Betaling aan de Staat ten behoeve van de slachtoffers
Nu vaststaat dat de verdachte aansprakelijk is voor de schade(n) die door het onder 1 of 2 of 3 bewezenverklaarde is/zijn toegebracht, zal het hof aan de verdachte de (hoofdelijke) verplichting opleggen deze toe te wijzen bedragen (telkens te vermeerderen met de wettelijke rente) aan de Staat te betalen ten behoeve van de slachtoffers [benadeelde partij 2], [benadeelde partij 3], [benadeelde partij 4], [benadeelde partij 5], [benadeelde partij 6], [benadeelde partij 7], [benadeelde partij 8], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] B.V.
Kostenveroordeling
Nu de vorderingen van de benadeelde partijen voor een groot deel worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vordering hebben gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 55, 57, 63, 287, 289 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
23 (drieëntwintig) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.477,54 (duizend vierhonderdzevenenzeventig euro en vierenvijftig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 2], ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.477,54 (duizend vierhonderdzevenenzeventig euro en vierenvijftig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de
gijzeling op ten hoogste 7 (zeven) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 10 november 2020.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 19.207,97 (negentienduizend tweehonderdzeven euro en zevenennegentig cent) ter zake van materiële schade,
waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij 3] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 19.207,97 (negentienduizend tweehonderdzeven euro en zevenennegentig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de
gijzeling op ten hoogste 83 (drieëntachtig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 10 november 2020.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 4]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 4] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.014,43 (tweeduizend veertien euro en drieënveertig cent) ter zake van materiële schade,
waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij 4] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.014,43 (tweeduizend veertien euro en drieënveertig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de
gijzeling op ten hoogste 7 (zeven) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 10 november 2020.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 5]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 5] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.707,04 (duizend zevenhonderdzeven euro en vier cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 5], ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.707,04 (duizend zevenhonderdzeven euro en vier cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de
gijzeling op ten hoogste 7 (zeven) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 10 november 2020.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 6]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 6] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 6.242,72 (zesduizend tweehonderdtweeënveertig euro en tweeënzeventig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 6], ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 6.242,72 (zesduizend tweehonderdtweeënveertig euro en tweeënzeventig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de
gijzeling op ten hoogste 25 (vijfentwintig) dagen.Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 10 november 2020.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 7]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 7] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 19.700,00 (negentienduizend zevenhonderd euro) ter zake van materiële schade,
waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 7], ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 19.700,00 (negentienduizend zevenhonderd euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de
gijzeling op ten hoogste 83 (drieëntachtig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 10 november 2020.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 8]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 8] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 26.718,78 (zesentwintigduizend zevenhonderdachttien euro en achtenzeventig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 8], ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 26.718,78 (zesentwintigduizend zevenhonderdachttien euro en achtenzeventig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.

Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 115 (honderdvijftien) dagen.

Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 10 november 2020.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 7.638,80 (zevenduizend zeshonderdachtendertig euro en tachtig cent) bestaande uit € 2.638,80 (tweeduizend zeshonderdachtendertig euro en tachtig cent) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2], ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 7.638,80 (zevenduizend zeshonderdachtendertig euro en tachtig cent) bestaande uit € 2.638,80 (tweeduizend zeshonderdachtendertig euro en tachtig cent) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.

Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 26 (vijfentwintig) dagen.

Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 5 maart 2020 en van de immateriële schade op 17 oktober 2018.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] B.V.

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 3] B.V. ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.693,21 (duizend zeshonderddrieënnegentig euro en eenentwintig cent) ter zake van materiële schade,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 3] B.V., ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.693,21 (duizend zeshonderddrieënnegentig euro en eenentwintig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.

Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 7 (zeven) dagen.

Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 17 oktober 2018.
Dit arrest is gewezen door mr. A.E. Mos-Verstraten,
mr. J.A. van Dorp en mr. M.C. Bruining, in bijzijn van de griffier mr. M.M. Dijk.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 11 oktober 2022.