ECLI:NL:RBDHA:2023:8910

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 juni 2023
Publicatiedatum
20 juni 2023
Zaaknummer
NL22.17564 & NL22.22444
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen visumafwijzing en niet tijdig beslissen op bezwaarschrift

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over een beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een visum kort verblijf voor familiebezoek. De aanvraag werd op 11 april 2022 afgewezen door de minister van Buitenlandse Zaken, waarna eiseres bezwaar maakte. Op 5 september 2022 heeft eiseres beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op haar bezwaarschrift, geregistreerd onder zaaknummer NL22.17564. De minister heeft op 6 oktober 2022 het bezwaar ongegrond verklaard, wat leidde tot een tweede beroep onder zaaknummer NL22.22444. De rechtbank heeft beide beroepen op 6 juni 2023 behandeld.

De rechtbank oordeelde dat het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk is, omdat de minister inmiddels een besluit had genomen. Eiseres had geen belang meer bij de beoordeling van dit beroep. Wat betreft het beroep tegen het bestreden besluit, oordeelde de rechtbank dat eiseres onvoldoende had aangetoond dat het doel en de omstandigheden van haar voorgenomen verblijf voldoende waren. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet kon aantonen dat zij een zodanige sociale en economische binding met Marokko had dat haar terugkeer gewaarborgd was. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond en het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk. Tevens werd de minister veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 418,50.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.17564 & NL22.22444

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiseres] , eiseres, V-nummer [v-nummer]

(gemachtigde: mr. D.W.M. van Erp),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. T. Pourjalili).

Procesverloop

Bij besluit van 11 april 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een visum kort verblijf voor familiebezoek bij de heer [naam] (referent) afgewezen.
Eiseres heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
Op 5 september 2022 heeft eiseres beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door verweerder op haar bezwaarschrift. Dit beroep is geregistreerd onder het zaaknummer NL22.17564.
Bij besluit van 6 oktober 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres op 3 november 2022 beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder het zaaknummer NL22.22444.
Bij bericht van 3 januari 2023 heeft eiseres het beroep gericht tegen het niet tijdig beslissen gehandhaafd.
De rechtbank heeft de beide beroepen op 6 juni 2023 op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verder zijn referent en zijn zoon verschenen.

Overwegingen

Het beroep met zaaknummer NL22.17564 gericht tegen het niet tijdig beslissen

1. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op zijn bezwaar, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn bezwaar. Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is genomen, dan kan de betrokkene beroep instellen. [1]
2. Nu verweerder op 6 oktober 2022 alsnog een besluit op het bezwaarschrift van eiseres heeft genomen, heeft eiseres volgens vaste rechtspraak geen belang meer bij de beoordeling van haar beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit. [2] Het beroep voor zover dat gericht is tegen het niet-tijdig beslissen is daarom niet-ontvankelijk.
3. Nu de wettelijke beslistermijn is overschreden en verweerder pas na overschrijding van deze termijn een besluit heeft genomen, veroordeelt de rechtbank verweerder in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft gemaakt. Ter zitting heeft verweerder aangegeven zich niet te verzetten tegen een veroordeling in deze proceskosten. De rechtbank stelt de kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 418,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1/2). [3] De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van licht gewicht is. Omdat aan eiseres een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Het beroep met zaaknummer NL22.17564 gericht tegen het alsnog genomen besluit

Inleiding
4. Tenzij geheel aan het beroep tegemoetgekomen wordt, heeft het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit mede betrekking op het alsnog genomen besluit. [4] Aangezien het bezwaar van eiseres bij het bestreden besluit ongegrond is verklaard en eiseres het hiermee niet eens is, is niet aan het beroep van eiseres tegemoetgekomen. Het beroep is daarom van rechtswege mede gericht tegen het bestreden besluit.
5. Eiseres heeft tegen dit besluit ook afzonderlijk beroep ingesteld. De door eiseres in die zaak ingediende beroepsgronden merkt de rechtbank aan als een aanvulling op het bij de rechtbank al ingediende beroep tegen het niet-tijdig beslissen.
Waar gaat de zaak over?
6. Eiseres is geboren op [geboortedag] 1978 en heeft de Marokkaanse nationaliteit. Zij heeft haar aanvraag op 11 april 2022 ingediend.
7. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen, omdat het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf onvoldoende zijn aangetoond en er redelijke twijfel bestaat over het voornemen van eiseres het grondgebied van de Europese Unie vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum te verlaten. Daarbij heeft verweerder van belang gevonden dat niet kan worden aangenomen dat eiseres een zodanige sociale en economische binding met haar land van herkomst heeft dat tijdige terugkeer naar dat land redelijkerwijs gewaarborgd is.
Waarom is eiseres het niet eens met het bestreden besluit?
8. Eiseres voert aan dat verweerder onvoldoende gemotiveerd heeft dat zij het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf onvoldoende heeft aangetoond. Zij wijst er in het bijzonder op dat zij haar familierelatie met referent heeft aangetoond met het overleggen van een Attestation de Parenté en dat zij niet tegenstrijdig heeft verklaard over de relatie met referent. Volgens eiseres heeft verweerder haar ook ten onrechte tegengeworpen dat zij een reisverzekering voor zes maanden heeft afgesloten terwijl het visum maar voor dertig dagen is aangevraagd. Verder voert eiseres aan dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat zij een geringe sociale en economische binding heeft met Marokko. Zo is eiseres mantelzorger voor haar ouders bij wie zij inwoont en kan zij in Marokko in haar levensonderhoud voorzien. In beroep overlegt eiseres een Attestation de déclaration des salaires (bewijs van loonaangifte), kopieën van twee diploma’s, een certificaat en een kopie van een registratiekaart. Tot slot voert eiseres aan dat zij ten onrechte niet gehoord is in bezwaar. [5]
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Doel en omstandigheden van het voorgenomen verblijf
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat eiseres het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf onvoldoende heeft aangetoond. Daartoe is van belang dat eiseres haar familierelatie met referent niet met objectiveerbare bewijsstukken heeft aangetoond dan wel aannemelijk heeft gemaakt. De bij de aanvraag overgelegde Attestation de Parenté heeft verweerder onvoldoende kunnen vinden, omdat uit de verklaring niet blijkt dat bij de afgifte daarvan brondocumenten zijn overgelegd. Verder heeft eiseres ook in bezwaar geen documenten overgelegd om haar relatie met referent te onderbouwen. Bovendien heeft eiseres tegenstrijdige informatie verstrekt. Bij de aanvraag, namelijk op het bewijs van garantstelling en het aanvraagformulier, is vermeld dat eiseres en referent familie van elkaar zijn en dat referent de neef van eiseres is. In bezwaar wordt nader toegelicht dat eiseres een nicht is van de vrouw van referent. Echter, op de vragenlijst die in bezwaar is overgelegd, is ingevuld dat eiseres geen familie van referent is en dat eiseres en referent elkaar hebben leren kennen omdat zij buren zijn in Marokko.
Voornemen om het grondgebied tijdig te verlaten
10. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres ook afgewezen, omdat er redelijke twijfel bestaat over het voornemen van eiseres om het grondgebied van de Europese Unie tijdig te verlaten. Bij de beoordeling of er redelijke twijfel bestaat, komt verweerder een ruime beoordelingsruimte toe. [6] Bij die beoordeling laat verweerder zich mede leiden door de intensiteit van de sociale en de economische binding van een vreemdeling met zijn land van herkomst. Al naar gelang de sociale en/of economische binding geringer of juist sterker is, zal ook de twijfel over het voornemen van de vreemdeling tijdig terug te keren toe- of afnemen. Het is dan ook aan eiseres om aannemelijk te maken dat de sociale en/of economische binding met Marokko dusdanig is dat op grond daarvan kan worden aangenomen dat tijdige terugkeer gewaarborgd is.
10.1.
Wat betreft de sociale binding van eiseres met Marokko heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze binding slechts gering is. Daartoe heeft verweerder van belang kunnen vinden dat eiseres gescheiden is en geen kinderen heeft, zodat zij geen gezin heeft waar zij de verantwoordelijkheid voor draagt. Hoewel eiseres stelt dat zij mantelzorger is voor haar ouders, heeft zij niet met stukken aannemelijk gemaakt dat haar ouders hulpbehoevend zijn en zij voor hen zorgt. De enkele stelling dat zij bij haar ouders inwoont en het alleen daarom aannemelijk is dat zij voor hen zorgt, is hiertoe onvoldoende. Ook is niet gebleken dat sprake is van zwaarwegende maatschappelijke verplichtingen die eiseres zouden dwingen tijdig naar Marokko terug te keren.
10.2.
Wat betreft de economische binding van eiseres met Marokko heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat ook deze binding zeer gering is gebleken. Eiseres heeft aangegeven dat zij werkloos is en heeft in de besluitvormingsfase niet aangetoond of aannemelijk gemaakt dat zij anderszins over een regelmatig en substantieel inkomen in Marokko beschikt om zelfstandig in haar onderhoud te kunnen voorzien. De stukken die eiseres in beroep heeft overgelegd kunnen, gelet op de ex-tunc toetsing in beroep, niet in de beoordeling meegenomen worden. Deze stukken zijn immers nader bewijs van een niet eerder ingenomen standpunt. [7] Bij de aanvraag, in bezwaar en ook in beroep heeft eiseres namelijk steeds verklaard dat zij niet werkt en huisvrouw is. Het ter zitting ingenomen standpunt dat dit wel een onderbouwing is van het eerder ingenomen standpunt dat verweerder de verplichting heeft eiseres in bezwaar te horen, volgt de rechtbank niet. De hoorplicht is namelijk geen feit of omstandigheid die in de beoordeling van de aanvraag betrokken dient te worden. Verder maakt de stelling dat eiseres wordt onderhouden door haar familie en zich in Marokko kan handhaven op zichzelf nog niet dat zij een dergelijke economische binding met Marokko heeft dat gewaarborgd is dat zij terugkeert.
10.3.
Gelet op het voorgaande, heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat eiseres geen zodanige sociale en economische binding met Marokko aannemelijk heeft gemaakt dat tijdige terugkeer redelijkerwijs gewaarborgd is. De rechtbank volgt eiseres daarom ook niet in haar stelling dat verweerder geen deugdelijke belangenafweging heeft gemaakt.
Horen in bezwaar
11. De beroepsgrond dat verweerder er ten onrechte van heeft afgezien eiseres in bezwaar te horen, slaagt niet. Uitgangspunt is dat er een hoorplicht bestaat, tenzij een van de uitzonderingen van artikel 7:3 van de Awb zich voordoet. In dit geval is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar. Daartoe is van belang dat eiseres in bezwaar geen enkel stuk ter onderbouwing van haar familierelatie met referent dan wel haar sociale en economische binding met Marokko heeft overgelegd, terwijl in het primaire besluit duidelijk is opgenomen wat (nog) niet voldoende was onderbouwd. Verder heeft eiseres niet aangegeven welke pogingen zij concreet heeft ondernomen om aan stukken te komen en waarom het niet lukt deze stukken te overleggen. Onder deze omstandigheden heeft verweerder redelijkerwijs geen aanleiding hoeven zien eiseres in bezwaar te horen.
Bestuurlijke dwangsom
12. Uit de voorgaande overweging volgt dat verweerder het bezwaar kennelijk ongegrond heeft kunnen verklaren. In artikel 4:17, zesde lid, aanhef en onder c, van de Awb is neergelegd dat het bestuursorgaan geen dwangsom verschuldigd is, indien de aanvraag kennelijk ongegrond is. De rechtbank volgt eiseres niet in haar standpunt dat dit artikel alleen van toepassing is in het geval niet tijdig op een aanvraag wordt beslist. Hiertoe verwijst de rechtbank naar de wetsgeschiedenis, waaruit volgt dat de dwangsomregeling in afdeling 4.1.3 van de Awb en ook de uitzonderingen hierop van toepassing zijn op zowel beschikkingen op aanvraag als op beslissingen op bezwaar. [8] Dit betekent dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat hij geen bestuurlijke dwangsom verschuldigd is aan eiseres.
Conclusie
13. Het beroep tegen het bestreden besluit is ongegrond.

Het beroep met zaaknummer NL22.22444

14. Nu de beroepsgronden van eiseres tegen het bestreden besluit al in de zaak NL22.17564 zijn behandeld, heeft eiseres bij de behandeling van het beroep met zaaknummer NL22.22444 geen afzonderlijk belang meer. Om die reden verklaart de rechtbank dit beroep niet-ontvankelijk.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep met zaaknummer NL22.17564 voor zover het is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep met zaaknummer NL22.17564 voor zover het is gericht tegen het bestreden besluit ongegrond;
- verklaart het beroep met zaaknummer NL22.22444 niet-ontvankelijk;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 418,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.C. Laagland, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C. de Grauw, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie de artikelen 6:2, aanhef en onder b, en 6:12, eerste en tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 4 oktober 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:3348).
3.Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
4.Artikel 6:20, derde lid, van de Awb.
5.Eiseres verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1918) en de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 18 oktober 2018 (ECLI:NL:RBDHA:2018:12506).
6.Zoals blijkt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 december 2013 (ECLI:EU:C:2013:862).
7.Zie over de ex tunc toetsing in beroep, de uitspraak van de Afdeling van 9 februari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:379).
8.Kamerstukken II 2004/05, 29 934, nr. 6, pagina’s 13 en 16.