ECLI:NL:RBDHA:2018:12506
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep inzake weigering visa ouders aan dochter in Nederland gegrond
In deze zaak hebben eisers, beiden van Marokkaanse nationaliteit, beroep ingesteld tegen de weigering van de minister van Buitenlandse Zaken om hen visa voor kort verblijf in Nederland te verlenen. De aanvragen werden afgewezen op 12 oktober 2017, met als reden dat eisers het doel en de omstandigheden van hun verblijf niet hadden aangetoond en niet beschikten over voldoende middelen van bestaan. In het bestreden besluit van 5 april 2018 verklaarde de minister de bezwaren van eisers kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft op 18 oktober 2018 geoordeeld dat de minister ten onrechte heeft afgezien van het horen van eisers, ondanks hun verzoek om een hoorzitting. De rechtbank oordeelde dat de primaire besluiten summier gemotiveerd waren en dat de minister in het bestreden besluit een nieuwe afwijzingsgrond had toegevoegd, waardoor eisers niet in staat waren om adequaat te reageren op de afwijzing. De rechtbank concludeerde dat het beroep gegrond was en dat het bestreden besluit vernietigd moest worden. De rechtbank droeg de minister op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op de bezwaren van eisers, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd de minister veroordeeld in de proceskosten van eisers en moest het betaalde griffierecht worden vergoed.