1.2.Op 30 juni 2017 heeft eiseres verweerder verzocht om uitbetaling van de opgebouwde verlofuren. Verweerder heeft daar in eerste instantie met het primaire besluit van 31 juli 2017 op beslist. Bij het opmaken van de specificatie behorende bij het primaire besluit constateerde verweerder dat hij vergeten is de bovenwettelijke vakantie-uren over 2016 en de maanden januari tot augustus 2017 mee te nemen in de berekeningen. In het herziene primaire besluit van 10 augustus 2017 maakt verweerder dan ook een nieuwe berekening. Verweerder heeft het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Wat heeft verweerder besloten?
2. Verweerder is uitgegaan van het per 1 januari 2016 openstaande verlofsaldo van 882,15 uren. In de specificatie van de uitbetaling van het aantal verlofuren is te zien dat verweerder vorderingen te zake van ‘WLBZ-korting januari (restant) / februari / maart 2015 en pensioenpremie 2015, 2016, 2017 (tot 1 augustus)’ van het bedrag dat eiseres tegoed heeft, heeft afgetrokken. In het herziene besluit heeft verweerder het uit te betalen bedrag verhoogd met het bedrag van de openstaande bovenwettelijke vakantie-uren. Verweerder heeft in het bestreden besluit het advies van de Commissie Bezwaarschriften Westland gevolgd waarin uiteengezet is dat verweerder verplicht is loonheffing in te houden over al het loon. Omdat eiseres verzocht heeft om uitbetaling van haar vakantie-uren is verweerder verplicht om de loonheffing, dus ook voor de WLBZ en de pensioenpremies in te houden en over te maken naar de Belastingdienst en het ABP. Omdat verweerder de loonheffing en pensioenpremies had afgedragen is er een vordering ontstaan op eiseres. Omdat de bezoldiging van eiseres een lange tijd gestaakt is geweest konden deze vorderingen niet eerder op haar salaris worden verrekend. De grondslag voor de verrekening is artikel 117 van de Ambtenarenwet (oud).
Wat vindt eiseres in beroep?
3. Eiseres is van mening dat de berekening en vaststelling van het aantal verlofuren onjuist is. Hierover heeft zij de beroepsprocedure met zaaknummer 16/7520 bij de rechtbank lopen. Daarnaast vindt zij dat verweerder geen vordering op haar heeft. Als dat al zo zou zijn is een verrekening met de uitbetaling van verlofuren niet toegestaan. Verweerder heeft op drie momenten het salaris van eiseres ten onrechte stop gezet. Daarom bestaan er geen vorderingen op haar. Ter zitting heeft eiseres aangevoerd dat verweerder te laat is met zijn vorderingen, aangezien die langer dan twee jaar na de stopzetting van het salaris op 6 februari 2015 zijn gedaan, zie ECLI:NL:CRVB:2015:2734. Verweerder had eiseres de mogelijkheid moeten geven om verlof op te nemen, ook toen zij ziek was. Eiseres is op deze manier verplicht geworden om uitbetaling van het bovenwettelijk verlof te vragen in plaats van het op te kunnen nemen. Verweerder had vooraf en in ieder geval bij de salarisstopzetting aan eiseres moeten laten weten dat hij een vordering op eiseres had. Het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden omdat eiseres en haar gemachtigde zijn uitgesloten van de hoorzitting in bezwaar. Tot slot is het besluit niet evenredig aangezien eiseres in een uitzichtloze situatie verkeert.
Wat vindt verweerder in beroep?
4. Verweerder stelt dat aan de gemachtigde van eiseres per e-mail van 26 juli 2017 is medegedeeld dat er een verrekening zou plaatsvinden, dit had eiseres dus duidelijk kunnen zijn. Eiseres geeft een onjuiste uitleg aan artikel 117 van de Ambtenarenwet (oud). Dat artikel geeft nu juist wel een mogelijkheid tot verrekening. Verder kan het bestreden besluit de evenredigheidstoets doorstaan volgens verweerder. Het is gegeven de omstandigheden begrijpelijk dat verweerder gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid tot verrekening. Eiseres is daardoor niet onevenredig zwaar getroffen.
5. De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6. De rechtbank stelt allereerst vast dat waar eiseres aanvoert dat het aantal verlofuren niet juist is en dat het salaris nooit gekort of stopgezet had mogen worden, daar andere procedures over bij de rechtbank aanhangig zijn (geweest). Ook de vraag of verweerder het aantal verlofuren wel zo hoog had mogen laten oplopen en dat verweerder verplicht is om een werknemer zijn verlofuren te laten opnemen kan in deze procedure geen oordeel gegeven worden omdat deze procedure slechts betrekking heeft op het bestreden besluit. In de procedure die nu voorligt, beoordeelt de rechtbank alleen of verweerder heeft mogen verrekenen en of de gebruikte systematiek juist is.
7. De rechtbank stelt vast dat het uitbetalen van verlofuren gelijkgesteld dient te worden met bezoldiging zoals genoemd in artikel 117 van de Ambtenarenwet (oud). Uit artikel 115, eerste lid, onder a, van de Ambtenarenwet (oud) wordt onder bezoldiging verstaan: de bedragen - onder de benaming bezoldiging of welke benaming ook - waarop de ambtenaar als zodanig uit hoofde van zijn dienstbetrekking aanspraak heeft. Aangezien eiseres als werknemer aanspraak maakte op de verlofuren is ook de uitbetaling daarvan aan te merken als bezoldiging. Daarmee is er een grondslag voor de vordering. De rechtbank is daarnaast met verweerder van oordeel dat artikel 117 van de Ambtenarenwet (oud) de mogelijkheid bied tot verrekening van openstaande vorderingen.
8. De vordering die verweerder op eiseres had bestond uit bedragen en premies die hij op grond van de wet en het ABP-Regelement moet inhouden en verplicht is af te dragen. De door de gemachtigde van eiseres genoemde jurisprudentie over de tijdigheid van de vordering is naar het oordeel van de rechtbank niet van toepassing, aangezien die gaat over terugvordering van onverschuldigd verrichte betalingen.
9. De rechtbank kan verweerder volgen in haar betoog dat het begrijpelijk is dat gebruik is gemaakt heeft van de mogelijkheid tot verrekening. Dat eiseres door de stopzetting van de bezoldiging in een lastige situatie zat, zowel financieel als mentaal, heeft voor verweerder geen grond hoeven zijn om af te zien van het recht om te verrekenen. Daarbij acht de rechtbank van belang dat eiseres nog altijd een aanzienlijk bedrag overgemaakt heeft gekregen en dat verweerder met de teruggevorderde bedragen heeft bijgedragen aan het pensioen van eiseres. Over de vraag of het staken van de betaling geoorloofd was, is in rechte al geoordeeld.
10. Eiseres voert verder nog aan dat de hoorplicht is geschonden. Eiseres en haar gemachtigde zijn echter uitgenodigd voor een hoorzitting op 22 maart 2018. Eiseres heeft per e-mail van 21 maart 2018 verzocht de hoorzitting te cancelen omdat zij - kort gezegd -onvoldoende tijd heeft gehad om zich voor te bereiden. Uit het dossier volgt dat de zittingsdatum op verzoek van eiseres is verplaats naar 22 maart 2018 en dat dit al op 13 februari 2018 kenbaar is gemaakt. Vanwege deze omstandigheden is het de keuze van eisers zelf geweest om niet te verschijnen. Er is geen sprake van schending van de hoorplicht.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.