ECLI:NL:RBDHA:2023:8760

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 juni 2023
Publicatiedatum
16 juni 2023
Zaaknummer
18/4069
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitbetaling van verlofuren en verrekening van vorderingen door de gemeente Westland

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 20 juni 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, zonder vaste woon- of verblijfplaats, en de burgemeester en wethouders van Westland. Eiseres verzocht om uitbetaling van opgebouwde verlofuren, maar verweerder had eerder vorderingen op eiseres verrekend met deze uitbetaling. Eiseres was in dienst bij de gemeente Westland sinds 1 september 2008 en had zich op 26 maart 2013 ziek gemeld. Na een stopzetting van haar bezoldiging op 6 februari 2015, verzocht zij op 30 juni 2017 om uitbetaling van haar verlofuren. Verweerder had in eerdere besluiten, waaronder een primaire en herziene beslissing, de uitbetaling van verlofuren en de verrekening van vorderingen geregeld. Eiseres stelde dat de berekening van haar verlofuren onjuist was en dat verweerder geen vordering op haar had. De rechtbank oordeelde dat de uitbetaling van verlofuren gelijkgesteld moet worden met bezoldiging en dat artikel 117 van de Ambtenarenwet (oud) de mogelijkheid tot verrekening biedt. De rechtbank concludeerde dat het beroep van eiseres ongegrond was, omdat verweerder recht had op verrekening van de vorderingen. De rechtbank oordeelde ook dat er geen schending van de hoorplicht was, aangezien eiseres zelf had verzocht om de hoorzitting te annuleren. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 18/4069

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 juni 2023 in de zaak tussen

[eiseres], zonder vaste woon- of verblijfplaats, eiseres

(gemachtigde: mr. J.F.R. Eisenberger),
en

burgemeester en wethouders van Westland

(gemachtigde: mr. G.G.E.A. Frederix-Gianotten).

Procesverloop

Met het besluit van 31 juli 2017 (primair besluit) heeft verweerder op het verzoek van eiseres om uitbetaling van opgebouwde verlofuren beslist.
Bij besluit van 10 augustus 2017 (herziene primaire besluit) heeft verweerder het primaire besluit herzien.
Eiseres heeft tegen zowel het primaire als het herziene primaire besluit bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft bij besluit van 8 mei 2018 (het bestreden besluit) het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft nadere gronden van beroep ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 17 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, [naam] en de gemachtigde van eiseres en namens verweerder mr. S. de Boer en M.I. Oostrum de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Deze zaak gaat over de uitbetaling van door eiseres opgebouwde verlofuren en de vorderingen die verweerder met de uitbetaling heeft verrekend.
1.1.
Eiseres is op 1 september 2008 in dienst getreden bij de gemeente Westland. Per 26 maart 2013 heeft zij zich ziek gemeld. Vanaf 1 november 2013 is een korting van 10% op haar loonbetaling toegepast omdat zij zes maanden of langer arbeidsongeschikt is. Per 6 februari 2015 heeft verweerder de bezoldiging van eiseres stopgezet (omdat eiseres bleef bij haar weigering om de bedrijfsarts toestemming te verlenen om contact op te nemen met haar behandelaar). Op 8 januari 2016 heeft verweerder het aantal openstaande verlofuren vastgesteld op 882,15. Eiseres heeft hierover een beroepsprocedure lopen bij de rechtbank (zaaknummer 16/7520). Bij besluit van 19 december 2017 heeft verweerder verzoekster per 20 december 2017 ontslag verleend. Bij uitspraak van 21 december 2022 heeft de rechtbank het beroep van eiseres tegen het ontslagbesluit ongegrond verklaard. [1]
1.2.
Op 30 juni 2017 heeft eiseres verweerder verzocht om uitbetaling van de opgebouwde verlofuren. Verweerder heeft daar in eerste instantie met het primaire besluit van 31 juli 2017 op beslist. Bij het opmaken van de specificatie behorende bij het primaire besluit constateerde verweerder dat hij vergeten is de bovenwettelijke vakantie-uren over 2016 en de maanden januari tot augustus 2017 mee te nemen in de berekeningen. In het herziene primaire besluit van 10 augustus 2017 maakt verweerder dan ook een nieuwe berekening. Verweerder heeft het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Wat heeft verweerder besloten?
2. Verweerder is uitgegaan van het per 1 januari 2016 openstaande verlofsaldo van 882,15 uren. In de specificatie van de uitbetaling van het aantal verlofuren is te zien dat verweerder vorderingen te zake van ‘WLBZ-korting januari (restant) / februari / maart 2015 en pensioenpremie 2015, 2016, 2017 (tot 1 augustus)’ van het bedrag dat eiseres tegoed heeft, heeft afgetrokken. In het herziene besluit heeft verweerder het uit te betalen bedrag verhoogd met het bedrag van de openstaande bovenwettelijke vakantie-uren. Verweerder heeft in het bestreden besluit het advies van de Commissie Bezwaarschriften Westland gevolgd waarin uiteengezet is dat verweerder verplicht is loonheffing in te houden over al het loon. Omdat eiseres verzocht heeft om uitbetaling van haar vakantie-uren is verweerder verplicht om de loonheffing, dus ook voor de WLBZ en de pensioenpremies in te houden en over te maken naar de Belastingdienst en het ABP. Omdat verweerder de loonheffing en pensioenpremies had afgedragen is er een vordering ontstaan op eiseres. Omdat de bezoldiging van eiseres een lange tijd gestaakt is geweest konden deze vorderingen niet eerder op haar salaris worden verrekend. De grondslag voor de verrekening is artikel 117 van de Ambtenarenwet (oud).
Wat vindt eiseres in beroep?
3. Eiseres is van mening dat de berekening en vaststelling van het aantal verlofuren onjuist is. Hierover heeft zij de beroepsprocedure met zaaknummer 16/7520 bij de rechtbank lopen. Daarnaast vindt zij dat verweerder geen vordering op haar heeft. Als dat al zo zou zijn is een verrekening met de uitbetaling van verlofuren niet toegestaan. Verweerder heeft op drie momenten het salaris van eiseres ten onrechte stop gezet. Daarom bestaan er geen vorderingen op haar. Ter zitting heeft eiseres aangevoerd dat verweerder te laat is met zijn vorderingen, aangezien die langer dan twee jaar na de stopzetting van het salaris op 6 februari 2015 zijn gedaan, zie ECLI:NL:CRVB:2015:2734. Verweerder had eiseres de mogelijkheid moeten geven om verlof op te nemen, ook toen zij ziek was. Eiseres is op deze manier verplicht geworden om uitbetaling van het bovenwettelijk verlof te vragen in plaats van het op te kunnen nemen. Verweerder had vooraf en in ieder geval bij de salarisstopzetting aan eiseres moeten laten weten dat hij een vordering op eiseres had.
Het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden omdat eiseres en haar gemachtigde zijn uitgesloten van de hoorzitting in bezwaar. Tot slot is het besluit niet evenredig aangezien eiseres in een uitzichtloze situatie verkeert.
Wat vindt verweerder in beroep?
4. Verweerder stelt dat aan de gemachtigde van eiseres per e-mail van 26 juli 2017 is medegedeeld dat er een verrekening zou plaatsvinden, dit had eiseres dus duidelijk kunnen zijn. Eiseres geeft een onjuiste uitleg aan artikel 117 van de Ambtenarenwet (oud). Dat artikel geeft nu juist wel een mogelijkheid tot verrekening. Verder kan het bestreden besluit de evenredigheidstoets doorstaan volgens verweerder. Het is gegeven de omstandigheden begrijpelijk dat verweerder gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid tot verrekening. Eiseres is daardoor niet onevenredig zwaar getroffen.
Wat zijn de regels?
5. De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6. De rechtbank stelt allereerst vast dat waar eiseres aanvoert dat het aantal verlofuren niet juist is en dat het salaris nooit gekort of stopgezet had mogen worden, daar andere procedures over bij de rechtbank aanhangig zijn (geweest). Ook de vraag of verweerder het aantal verlofuren wel zo hoog had mogen laten oplopen en dat verweerder verplicht is om een werknemer zijn verlofuren te laten opnemen kan in deze procedure geen oordeel gegeven worden omdat deze procedure slechts betrekking heeft op het bestreden besluit. In de procedure die nu voorligt, beoordeelt de rechtbank alleen of verweerder heeft mogen verrekenen en of de gebruikte systematiek juist is.
7. De rechtbank stelt vast dat het uitbetalen van verlofuren gelijkgesteld dient te worden met bezoldiging zoals genoemd in artikel 117 van de Ambtenarenwet (oud). Uit artikel 115, eerste lid, onder a, van de Ambtenarenwet (oud) wordt onder bezoldiging verstaan: de bedragen - onder de benaming bezoldiging of welke benaming ook - waarop de ambtenaar als zodanig uit hoofde van zijn dienstbetrekking aanspraak heeft. Aangezien eiseres als werknemer aanspraak maakte op de verlofuren is ook de uitbetaling daarvan aan te merken als bezoldiging. Daarmee is er een grondslag voor de vordering. De rechtbank is daarnaast met verweerder van oordeel dat artikel 117 van de Ambtenarenwet (oud) de mogelijkheid bied tot verrekening van openstaande vorderingen.
8. De vordering die verweerder op eiseres had bestond uit bedragen en premies die hij op grond van de wet en het ABP-Regelement moet inhouden en verplicht is af te dragen. De door de gemachtigde van eiseres genoemde jurisprudentie over de tijdigheid van de vordering is naar het oordeel van de rechtbank niet van toepassing, aangezien die gaat over terugvordering van onverschuldigd verrichte betalingen.
9. De rechtbank kan verweerder volgen in haar betoog dat het begrijpelijk is dat gebruik is gemaakt heeft van de mogelijkheid tot verrekening. Dat eiseres door de stopzetting van de bezoldiging in een lastige situatie zat, zowel financieel als mentaal, heeft voor verweerder geen grond hoeven zijn om af te zien van het recht om te verrekenen. Daarbij acht de rechtbank van belang dat eiseres nog altijd een aanzienlijk bedrag overgemaakt heeft gekregen en dat verweerder met de teruggevorderde bedragen heeft bijgedragen aan het pensioen van eiseres. Over de vraag of het staken van de betaling geoorloofd was, is in rechte al geoordeeld [2] .
10. Eiseres voert verder nog aan dat de hoorplicht is geschonden. Eiseres en haar gemachtigde zijn echter uitgenodigd voor een hoorzitting op 22 maart 2018. Eiseres heeft per e-mail van 21 maart 2018 verzocht de hoorzitting te cancelen omdat zij - kort gezegd -onvoldoende tijd heeft gehad om zich voor te bereiden. Uit het dossier volgt dat de zittingsdatum op verzoek van eiseres is verplaats naar 22 maart 2018 en dat dit al op 13 februari 2018 kenbaar is gemaakt. Vanwege deze omstandigheden is het de keuze van eisers zelf geweest om niet te verschijnen. Er is geen sprake van schending van de hoorplicht.
Conclusie
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Badermann, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage
Artikel 117 Ambtenarenwet oud
1. Met de door de Staat of de openbare lichamen verschuldigde bezoldiging kan worden verrekend hetgeen de ambtenaar als zodanig aan hen zelf verschuldigd is.
2. Verrekening kan plaatshebben ondanks gelegd beslag of toegepaste korting als bedoeld in artikel 118, eerste lid.
3. Verrekening is slechts in zoverre geldig als een beslag op die bezoldiging geldig zou zijn, met dien verstande dat verrekening van hetgeen wegens genoten huisvesting of voeding is verschuldigd eveneens kan plaatsvinden met dat deel van de bezoldiging dat de beslagvrije voet als bedoeld in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering vormt.

Voetnoten

2.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 26 oktober 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3733 en in eerste aanleg de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 15 maart 2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:2733.