ECLI:NL:RBDHA:2023:863

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 januari 2023
Publicatiedatum
31 januari 2023
Zaaknummer
22_4756
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag NOW-6 door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 januari 2023 uitspraak gedaan in het beroep van One Infinity United B.V. tegen de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De eiseres had een aanvraag ingediend voor een subsidie op grond van de Zesde tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW6), welke aanvraag door de minister was afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op de loonsom van oktober 2021, die als referentiemaand werd gebruikt. Eiseres was het niet eens met deze keuze en stelde dat dit willekeurig was en haar onevenredig benadeelde.

De rechtbank heeft het beroep behandeld en geconcludeerd dat de keuze voor oktober 2021 als referentiemaand niet willekeurig was, maar een bewuste beslissing van de minister om misbruik te voorkomen. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar de vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep, die stelt dat een algemeen verbindend voorschrift kan worden getoetst op rechtmatigheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de NOW6 een regeling is die weinig ruimte biedt voor maatwerk en dat de minister bij de totstandkoming ervan veel beslissingsruimte heeft.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de beroepsgronden van eiseres niet slagen en dat het beroep ongegrond is. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/4756

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 januari 2023 in de zaak tussen

One Infinity United B.V., uit Den Haag, eiseres

(gemachtigde: S. Zhou),
en

de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de minister

(gemachtigde: M.A. Brouwer).

Procesverloop

In het besluit van 7 maart 2022 (het primaire besluit) heeft de minister de aanvraag voor een subsidie op grond van de Zesde tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW6) afgewezen.
In het besluit van 22 juni 2022 (het bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 19 december 2022 op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres verkoopt telefoons en telecom-abonnementen. Zij heeft een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming in de loonkosten op grond van NOW6 voor de periode januari, februari en maart 2022 (achtste tranche). Zij heeft van oktober 2019 tot en met maart 2022 onafgebroken personeel in dienst gehad en dus loonkosten gehad, met uitzondering van de referentiemaand oktober 2021. Uitgaande van oktober 2021 heeft de minister de aanvraag afgewezen. Eiseres is het daar niet mee eens. Door oktober 2021 als referentiemaand voor de loonsom te gebruiken, handelt de minister volgens eiseres willekeurig, zodat het bestreden besluit daarom onjuist is.
2. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
3. De rechtbank leest in het beroep van eiseres dat zij door deze manier van handelen onevenredig benadeeld wordt. De beoordeling van dit standpunt van eiseres vraagt om een exceptieve toetsing.
4. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) kan een algemeen verbindend voorschrift dat geen wet in formele zin is, door de rechter in een zaak over een besluit dat op zo’n voorschrift berust, worden getoetst op rechtmatigheid. In het bijzonder gaat het daarbij om de vraag of het voorschrift niet in strijd is met hogere regelgeving. De rechter komt tevens de bevoegdheid toe te bezien of het betreffende algemeen verbindend voorschrift een voldoende deugdelijke grondslag biedt voor het in geding zijnde besluit. Bij die indirecte toetsing van het algemeen verbindend voorschrift vormen de algemene rechtsbeginselen en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur een belangrijk richtsnoer. [1] De intensiteit van die beoordeling is afhankelijk van onder meer de beslissingsruimte die het vaststellend orgaan heeft, gelet op de aard en inhoud van de vaststellingsbevoegdheid en de daarbij te betrekken belangen. Die beoordeling kan materieel terughoudend zijn als de beslissingsruimte voortvloeit uit de feitelijke of technische complexiteit van de materie, dan wel als bij het nemen van de beslissing politiek-bestuurlijke afwegingen kunnen worden of zijn gemaakt. In dat laatste geval heeft de rechter niet de taak om de waarde of het maatschappelijk gewicht dat aan de betrokken belangen wordt toegekend naar eigen inzicht vast te stellen. [2]
5. Over de NOW1 heeft de CRvB geoordeeld dat de minister bij de totstandkoming ervan veel beslissingsruimte heeft. Bovendien is de NOW het resultaat van een politiek-bestuurlijke afweging om werkgevers, die te maken hebben met een acute terugval in de omzet door vermindering van de bedrijvigheid door bijzondere omstandigheden, die niet tot het normale ondernemersrisico kunnen worden gerekend, zoals door het COVID-19 coronavirus, een tegemoetkoming te bieden in de loonkosten met het doel werkgelegenheid zoveel mogelijk te behouden. Het is verder een noodmaatregel waarbij een zeer groot aantal werkgevers op korte termijn duidelijkheid moest worden verschaft over de aard en de inhoud van de regeling. De regeling heeft daardoor noodgedwongen een generiek karakter waarbij niet steeds maatwerk kan worden geboden. Een en ander betekent dat de intensiteit van de onderhavige toetsing terughoudend is. [3] De rechtbank ziet gaan aanleiding om anders te oordelen over de NOW6, nu ook dat een grofmazige regeling betreft met weinig ruimte voor maatwerk. [4]
6. De NOW6 stelt de hoogte van de subsidie afhankelijk van de loonsom. [5] Als de loonsom nihil is, dan is de hoogte van de subsidie dat ook, en wordt de aanvraag afgewezen. Voor de loonsom wordt uitgegaan van het loon over de maand oktober 2021. [6] Volgens de toelichting op de NOW6 is hiervoor gekozen omdat oktober de meest representatieve maand is waarop de loongegevens werden vastgesteld in de polisadministratie van het UWV, nog voor de bekendmaking van de verlenging van het steun- en herstelpakket. Dit vermindert de risico’s op misbruik en oneigenlijk gebruik. [7] Van een willekeurig gekozen referentiemaand, zoals eiseres betoogt, is dus geen sprake.
7. Naar aanleiding van vragen van de Tweede Kamer over de NOW3 heeft de minister toegelicht bekend te zijn met het feit dat ondernemers NOW-subsidie kunnen mislopen als er een nihilaangifte is gedaan, maar dat hij geen mogelijkheid ziet om uit te wijken naar een andere referentiemaand. Het bieden van een keuze van een referentiemaand is uitvoeringstechnisch niet mogelijk. Daarbij heeft de minister overwogen dat het opnemen van een andere referentiemaand zou beteken dat er een grote herstelactie zou moeten plaatsvinden. Dat zou betekenen dat de uitbetaling van voorschotten een substantiële vertraging oploopt. De minister betreurt het dat werkgevers hierdoor mogelijk NOW-subsidie mislopen, maar hij ziet geen oplossing voor dit probleem zonder dat dit te grote risico’s meebrengt voor de huidige uitvoering van regelingen. [8] De rechtbank is van oordeel dat deze toelichting onverkort van toepassing is op de NOW6.
8. Weliswaar kan strikte toepassing van oktober 2021 als referentiemaand in sommige gevallen nadelig uitpakken voor werkgevers, zoals eiseres, maar volgens de rechtbank neemt dat niet weg dat doorslaggevende betekenis toekomt aan de uitdrukkelijke bedoeling van de minister en de in dat verband gemaakte keuze voor de dwingend vastgestelde referentiemaand. Er is daarom geen aanleiding om de NOW6 wat dat betreft in strijd te achten met het evenredigheidsbeginsel of enig ander algemeen beginsel van behoorlijk bestuur of algemeen rechtsbeginsel en om deze bepaling om die reden buiten toepassing te laten. [9]
9. De beroepsgronden van eiseres slagen niet.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.E.F. Reijnders, rechter, in aanwezigheid van mr. H.B. Brandwijk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 januari 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een beroepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.CRvB 28 januari 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:87, r.o. 4.6.
2.CRvB 1 juli 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2016, r.o. 7.5.1 en 7.5.2.
3.CRvB 2 juni 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1282, r.o. 4.2.3.
4.Toelichting op NOW6,
5.Artikel 15, eerste lid, van de NOW6.
6.Artikel 15, tweede lid, van de NOW6.
7.Toelichting op NOW6,
8.Aanhangsel handelingen II, 2020/2021 nr. 2387.
9.Zie ook CRvB 14 juli 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1619, r.o. 4.5.4.