ECLI:NL:RBDHA:2023:8502

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 juni 2023
Publicatiedatum
13 juni 2023
Zaaknummer
NL23.15465
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van bewaring van een Poolse vreemdeling en de inspanningsverplichting van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 juni 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Poolse vreemdeling, eiser, door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder. Eiser is geboren op [geboortedag] 1979 en heeft de Poolse nationaliteit. De staatssecretaris heeft op 24 mei 2023 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft de zaak op 31 mei 2023 behandeld, waarbij eiser en een tolk via een beeldverbinding aanwezig waren. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen nadere inlichtingen te verstrekken, welke op 1 juni 2023 zijn ontvangen.

De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris niet altijd verplicht is om een uittreksel uit de Justitiële Documentatie op te vragen voordat een vreemdeling in bewaring wordt gesteld. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris voldoende inspanningen heeft geleverd om contact te zoeken met het Openbaar Ministerie (OM) en dat de gronden voor de bewaring voldoende zijn onderbouwd. Eiser heeft niet aangetoond dat de staatssecretaris zijn inspanningsverplichting heeft geschonden. De rechtbank oordeelt dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken, en dat een lichter middel niet voldoende zou zijn om dit risico te mitigeren. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.15465

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], eiser,

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. S.C. van Paridon),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. G. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 24 mei 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 31 mei 2023 op zitting in Breda behandeld. Eiser en de tolk, J.M. Proszkowski, zijn met behulp van een beeldverbinding verschenen. Eiser is bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Het onderzoek is ter zitting geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen nadere inlichtingen te verstrekken.
Verweerder heeft op 1 juni 2023 nadere inlichtingen verstrekt. Eiser heeft eveneens op 1 juni 2023 gereageerd.
De rechtbank heeft op 2 juni 2023 het onderzoek, met instemming van partijen, gesloten.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1979 en heeft de Poolse nationaliteit.
Het vereiste van contact met het OM
2. Eiser voert allereerst aan dat de bewaring onrechtmatig is, omdat verweerder heeft nagelaten een uittreksel uit de Justitiële Documentatie (JD) bij het Openbaar Ministerie (OM) op te vragen en aan het dossier toe te voegen. Ter onderbouwing hiervan verwijst hij naar uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaatsen Roermond en ’s-Hertogenbosch. [1]
3. In zijn nadere inlichtingen heeft verweerder meegedeeld dat op 25 mei 2023 een uittreksel JD van eiser is opgevraagd. Hoewel eiser dat niet heeft weersproken, gaat de rechtbank hieraan voorbij, omdat verweerder het uittreksel niet aan het dossier heeft toegevoegd.
4. Op grond van onderdeel A3/6.3. van de Vreemdelingencirculaire 2000 vindt onder meer geen uitzetting plaats als de vreemdeling:
  • als verdachte van een strafbaar feit is aangehouden en het strafonderzoek nog niet door het OM is beëindigd,
  • een strafvervolging wegens een misdrijf heeft lopen waarop niet onherroepelijk is beslist,
  • tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf is veroordeeld en deze nog niet is ondergaan, of
Uitzetting mag in deze gevallen wel plaatsvinden als het OM daartegen binnen drie werkdagen geen bezwaar heeft gemaakt.
5. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) is het ontbreken van bezwaar bij het OM een vereiste voor uitzetting en niet voor inbewaringstelling. Dit betekent dat verweerder pas gehouden is om contact te zoeken met het OM als er een datum voor uitzetting of overdracht bekend is. [2] Indien het OM bezwaar maakt geldt dat als een feitelijke belemmering om de vreemdeling uit te zetten en dient de vreemdelingenbewaring, bij het ontbreken van zicht op uitzetting, te worden opgeheven.
6. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat verweerder altijd gehouden is een uittreksel JD van de vreemdeling op te vragen. Als verweerder, zoals hier het geval is, al op andere wijze contact heeft gezocht met het OM om na te gaan of er bezwaar bestaat tegen de voorgenomen uitzetting of overdracht van de vreemdeling, valt niet in te zien wat een uittreksel JD daar nog aan toevoegt. Voor zover eiser verwijst naar rechtspraak waarin is geoordeeld dat verweerder steeds, voorafgaand aan elke inbewaringstelling, een uittreksel JD moet opvragen, overweegt de rechtbank dat dit vereiste niet volgt uit het door verweerder gevoerde beleid, noch uit de daarop gebaseerde rechtspraak van de Afdeling. Deze beroepsgrond slaagt niet.
7. Eiser voert verder aan dat niet is gebleken dat verweerder op de juiste wijze contact heeft gezocht met het OM. Eerder is namelijk gebleken dat verweerder de brief aan het OM waarbij wordt verzocht om in te stemmen met uitzetting, heeft verzonden naar het e-mailadres
parkeren.marconistraat@om.nl. Dit adres is echter al lange tijd niet meer in gebruik. Eiser verwijst hiervoor naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam. [3] Gelet hierop stelt eiser dat niet is gebleken dat het verzoek om toestemming voor uitzetting het OM heeft bereikt.
8. Verweerder heeft in zijn nadere inlichtingen van 1 juni 2023 meegedeeld dat het verzoek om met de uitzetting van eiser in te stemmen is verzonden naar het e-mailadres
secretariaat.interventiesap-rdam@om.nl. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan deze mededeling van verweerder. Eiser heeft geen concrete aanknopingspunten aangevoerd waaruit kan blijken dat het verzoek om toestemming in zijn geval naar een verkeerd e-mailadres is verzonden dan wel dat dit verzoek het OM in zijn algemeenheid niet heeft bereikt. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
9. Gelet op het voorgaande gaat de rechtbank ervan uit dat verweerder het OM op 25 mei 2023 in kennis heeft gesteld van het voornemen om eiser uit te zetten. Nu op 30 mei 2023 bekend is geworden dat eiser op 9 juni 2023 zal worden uitgezet, heeft verweerder in overeenstemming met zijn eigen beleid gehandeld. Dat eiser op 31 mei 2023 nog hoger beroep heeft ingesteld tegen een tweetal strafvonnissen leidt niet tot een ander oordeel.
Inspanningsverplichting
10. Verder voert eiser aan dat verweerder zijn inspanningsverplichting heeft geschonden, omdat uit het dossier niet blijkt dat hij zich tijdens de strafrechtelijke detentie van eiser al voldoende heeft ingespannen om te voorkomen dat eiser na afloop daarvan in bewaring wordt gesteld.
11. Uit de strafrechtelijke contextinformatie in het dossier blijkt dat eiser van 12 mei 2023 tot en met 24 mei 2023 in strafrechtelijke detentie heeft verbleven. Eiser heeft zijn stelling dat verweerder zich tijdens deze detentie onvoldoende heeft ingespannen niet onderbouwd. Bovendien heeft verweerder geen inspanningsverplichting als gedurende de strafrechtelijke detentie niet duidelijk is wanneer de vreemdeling vrijkomt, bijvoorbeeld in geval van voorarrest. [4] Die situatie doet zich hier voor omdat, blijkens de hiervoor genoemde strafrechtelijke contextinformatie, eisers detentie voortvloeide uit een bevel tot voorlopige hechtenis ten aanzien waarvan de einddatum op voorhand niet bekend was. Daarbij komt dat de duur van eisers detentie, dertien dagen, zodanig kort was dat van verweerder in dit verband ook geen zinvolle inspanning kon worden gevergd. De beroepsgrond slaagt niet.
Maatregel van bewaring en lichter middel
12. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Als zware gronden [5] staat in de maatregel vermeld dat eiser:
  • 3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
  • 3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
  • 3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
En als lichte gronden [6] staat in de maatregel vermeld dat eiser:
  • 4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
  • 4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
  • 4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
13. De rechtbank stelt vast dat de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd niet zijn betwist. De rechtbank is van oordeel dat deze gronden feitelijk juist zijn en voldoende zijn toegelicht in de maatregel. Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen, zodat het risico op onttrekking reeds daarmee is gegeven.
14. Nu terecht is aangenomen dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken, heeft verweerder zich ook terecht op het standpunt gesteld dat een lichter middel dit risico niet kan ondervangen. De rechtbank neemt hierbij onder meer in aanmerking dat eiser heeft verklaard geen gevolg te zullen geven aan zijn verplichting tot terugkeer naar Polen. Voor zover eiser stelt dat verweerder zijn medische situatie – en in het bijzonder eisers gestelde alcoholverslaving – onvoldoende heeft meegewogen, deelt de rechtbank die opvatting niet. In de maatregel is immers ingegaan op eisers verslavingsproblematiek en het feit dat hij gebruik maakt van medicatie, in welk verband is gewezen op de aanwezigheid van een FARR-arts [7] bij een politielocatie en de medische dienst bij het detentiecentrum. Verweerder heeft in de maatregel van bewaring dan ook voldoende gemotiveerd dat niet is gebleken van omstandigheden die de maatregel in het geval van eiser onevenredig maken.
Ambtshalve toetsing [8]
15. Tot slot leidt ook ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot de sluiting van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
16. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond; en
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Rb Den Haag, zp. Roermond 1 mei 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:6208 en zp. ’s-Hertogenbosch 22 juni 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:5970.
2.Uitspraak van 19 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1504.
3.Rb Den Haag, zp. Rotterdam 25 januari 2023, ECLI:NL:RBROT:2023:706.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling van 5 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:17.
5.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
6.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
7.Forensisch Artsen Rotterdam-Rijnmond.
8.HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.