In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 januari 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen een eiser, die de Syrische nationaliteit heeft, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd niet in behandeling genomen omdat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank heeft de zaak op 19 januari 2023 behandeld.
De rechtbank overweegt dat de Italiaanse autoriteiten een verwijderingsbesluit hebben genomen, maar dat dit niet betekent dat de asielaanvraag van de eiser in Italië niet conform de verdragsverplichtingen zal worden behandeld. De rechtbank stelt vast dat Italië in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag en dat de eiser illegaal Italië is binnengekomen. De rechtbank concludeert dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die maken dat het in het belang van het kind is om in Nederland te blijven. De rechtbank wijst erop dat de belangen van de minderjarige zoon van de eiser onlosmakelijk verbonden zijn met die van de ouder.
Uiteindelijk oordeelt de rechtbank dat het beroep ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week na bekendmaking hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.