ECLI:NL:RBDHA:2023:839

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 januari 2023
Publicatiedatum
31 januari 2023
Zaaknummer
NL22.24908
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verweigerde verblijfsvergunning asiel op basis van Dublinverordening voor minderjarige zoon

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 januari 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen een eiser, die de Syrische nationaliteit heeft, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd niet in behandeling genomen omdat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank heeft de zaak op 19 januari 2023 behandeld.

De rechtbank overweegt dat de Italiaanse autoriteiten een verwijderingsbesluit hebben genomen, maar dat dit niet betekent dat de asielaanvraag van de eiser in Italië niet conform de verdragsverplichtingen zal worden behandeld. De rechtbank stelt vast dat Italië in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag en dat de eiser illegaal Italië is binnengekomen. De rechtbank concludeert dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die maken dat het in het belang van het kind is om in Nederland te blijven. De rechtbank wijst erop dat de belangen van de minderjarige zoon van de eiser onlosmakelijk verbonden zijn met die van de ouder.

Uiteindelijk oordeelt de rechtbank dat het beroep ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week na bekendmaking hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.24908

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer]
mede namens zijn minderjarige kind
[naam zoon], geboren [geboortedatum]
(gemachtigde: mr. P.Th. van Alkemade),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. S.H.M. Maas).

Procesverloop

Bij besluit van 6 december 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 19 januari 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen O. Al Othman. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Syrische nationaliteit te hebben.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vw. [1] Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening [2] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek om overname gedaan. Italië heeft dit verzoek aanvaard.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en stelt dat de Italiaanse autoriteiten middels een verwijderingsbesluit van 6 mei 2022 kenbaar hebben gemaakt dat hij verplicht is om het grondgebied van Italië te verlaten en dat hem sancties te wachten staan indien hij opnieuw het grondgebied van Italië zal betreden. Zijn asielaanvraag dient daarom in de nationale procedure behandeld te worden. Verder wordt ten onrechte geen toepassing gegeven aan artikel 17 van de Dublinverordening, gelet op het belang van zijn kind. Verweerder had in het kader van artikel 6 van de Dublinverordening een belangenafweging moeten maken om vast te stellen of een overdracht aan Italië onevenredig bezwarend is voor het welzijn en de ontwikkeling van het kind. Eiser heeft een brief van de school van [naam zoon] overgelegd om zijn belangen te onderbouwen. Tot slot doet eiser ter zitting een beroep op een bericht van de Italiaanse autoriteiten van 5 december 2022 betreffende de opschorting van Dublinoverdrachten wegens een gebrek aan opvangmogelijkheden. Eiser verwijst daarbij naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, van 11 januari 2023. [3]
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Niet in geschil is dat Italië in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers verzoek om internationale bescherming. Verweerder mag in zijn algemeenheid uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten opzichte van Italië. [4] Met het door eiser overgelegde verwijderingsbesluit van de Italiaanse autoriteiten van 6 mei 2022 staat niet vast dat een asielaanvraag van eiser in Italië niet conform de verdragsverplichtingen in behandeling zal worden genomen. Zoals ook uit Eurodac is gebleken is eiser illegaal Italië ingereisd, waarna hij desgevraagd geen asielaanvraag wenste in te dienen. Vervolgens is het desbetreffende verwijderingsbesluit aan hem opgelegd. In het besluit is te lezen dat indien eiser zonder gerechtvaardigde reden illegaal in Italië verblijft, hem een boete opgelegd kan worden. De Italiaanse autoriteiten hebben echter expliciet ingestemd met het claimverzoek en daarbij medegedeeld waar eiser zich dient te melden, en daaruit volgt dat, nadat eiser gereguleerd is overgedragen, de Italiaanse autoriteiten het verzoek van eiser om internationale bescherming in behandeling zal nemen. Verweerder mag van het claimakkoord uitgaan en het lag dan ook niet op de weg van verweerder om hier nader onderzoek naar te doen.
5. Eiser beroept zich op artikel 6 van de Dublinverordening. Dit artikel betreft de waarborgen voor niet-begeleide minderjarigen en is daarom niet van toepassing op de onderhavige zaak, nu [naam zoon] wordt vergezeld door zijn vader. Verweerder heeft terecht verwezen naar artikel 20, derde lid, van de Dublinverordening. Ter zitting heeft verweerder verder toegelicht dat een kenbare belangenafweging in dit geval niet vereist is. Het is in het belang van het kind om bij de behandeling van de situatie van het kind in het kader van de verantwoordelijkheidsbepaling tot uitgangspunt te nemen dat deze onlosmakelijk verbonden is met die van de ouder(s). Verder zijn geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die maken dat het in het belang van het kind is om in Nederland te blijven en dat een overdracht zal leiden tot onevenredige hardheid. De door verweerder ter zitting gegeven toelichting heeft voldoende inzicht gegeven wat betreft de belangenafweging en de rechtbank is dan ook van oordeel dat voldoende gemotiveerd is waarom geen gebruik wordt gemaakt van de bevoegdheid neergelegd in artikel 17 van de Dublinverordening.
6. Uit de ‘circular letter’ van het Italiaanse Ministerie van Binnenlandse Zaken van 5 december 2022 volgt dat sprake is van een verzoek tot tijdelijke opschorting van overdrachten op grond van de Dublinverordening. Daartoe overweegt de rechtbank dat de informatie in dit bericht niet tot een ander oordeel leidt met betrekking tot de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat er sprake is van een tijdelijk, feitelijk overdrachtsbeletsel. Het gaat in het bestreden besluit om de vaststelling van Italië als verantwoordelijke lidstaat en het feit dat de overdracht ten gevolge van deze opschorting tijdelijk niet kan worden uitgevoerd maakt deze vaststelling niet onrechtmatig. De rechtbank wijst ter vergelijking op de uitspraken van de Afdeling [5] van 8 april 2020 [6] en 30 oktober 2020 [7] betreffende de ‘circular letter’ met betrekking tot het coronavirus, wat eveneens een tijdelijk overdrachtsbeletsel betrof.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
4.Zie hiervoor bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 26 augustus 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:2497), 14 november 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3272) en 12 december 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3689).
5.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.