ECLI:NL:RBDHA:2023:7977

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 april 2023
Publicatiedatum
5 juni 2023
Zaaknummer
NL23.5526
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel in het kader van de Dublinverordening met betrekking tot Frankrijk

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 april 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, had de aanvraag van eiser niet in behandeling genomen op grond van de Dublinverordening, omdat Frankrijk verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft overwogen dat verweerder zich op het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan baseren, wat inhoudt dat men ervan uitgaat dat andere lidstaten, in dit geval Frankrijk, hun verplichtingen nakomen. Eiser heeft aangevoerd dat hij vreest voor indirect refoulement, omdat hij teruggestuurd zou worden naar Soedan en dat er systematische tekortkomingen zijn in de asielprocedure in Frankrijk. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat in zijn geval niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.

De rechtbank heeft ook de argumenten van eiser over de omstandigheden in Frankrijk beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat deze niet zo bijzonder waren dat verweerder de aanvraag in behandeling had moeten nemen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op 3 april 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.5526
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. A.P.E.M. Pover),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. I. Vugs).

Procesverloop

Bij besluit van 20 februari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL23.5527, op 14 maart 2023 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening1 is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland vastgesteld dat Frankrijk het verantwoordelijke land is en bij Frankrijk een verzoek om terugname gedaan. Frankrijk heeft dit verzoek aanvaard. Bij brief van 29 april 2022 heeft verweerder de overdrachtstermijn verlengd met achttien maanden op grond van artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening.
1. Verordening (EU) nr. 604/2013.
MOB-melding
2. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser per 4 oktober 2021 is geregistreerd als ‘met onbekende bestemming vertrokken’. Volgens verweerder heeft eiser daarom geen belang bij inhoudelijke behandeling van zijn beroep.
3. Na de zitting heeft de rechtbank navraag gedaan bij gemachtigde van eiser of hij nog contact heeft met eiser. Per bericht van 15 maart 2023 heeft de waarnemer van
gemachtigde van eiser, mr. H.A. Koning, aangegeven dat gemachtigde van eiser nog contact heeft met eiser. De rechtbank neemt daarom aan dat eiser belang heeft bij zijn verzoek om internationale bescherming. De rechtbank zal het beroep daarom inhoudelijk beoordelen.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
4. Eiser voert aan dat verweerder niet kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser vreest namelijk voor indirect refoulement omdat hij door de Franse autoriteiten teruggestuurd zal worden naar Soedan. Ook is er sprake van systematische tekortkomingen in de asielprocedure in Frankrijk. De twee periodes dat eiser in Frankrijk was, heeft hij geen enkele vorm van opvang gekregen. Als eiser terug zal moeten, loopt eiser een risico op verregaande materiële deprivatie omdat hij niet kan voorzien in meest elementaire behoeftes. Uit het landenrapport van AIDA van april 2022 blijkt dat slechts 59 procent van de asielzoekers opvang krijgt. Eiser was in Frankrijk volledig afhankelijk van de liefdadigheid van derden. In Frankrijk kon eiser niet aankloppen bij de Franse autoriteiten, het Rode Kruis kon hem niet helpen.
5. De rechtbank stelt voorop dat verweerder in zijn algemeenheid ten opzichte van Frankrijk mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dat heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) nog bevestigd in de uitspraken van 21 april 20212, 16 juni 20213 en 9 maart 20224. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden.
6. De rechtbank is van oordeel dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat in zijn geval niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. Het AIDA-rapport van april 2020 is door de Afdeling betrokken bij de hiervoor genoemde uitspraak van 21 april 2021, waarin is geoordeeld dat ten aanzien van Frankrijk van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Naar het oordeel van de rechtbank wordt in het AIDA-rapport van april 2022 geen wezenlijk ander beeld geschetst van de opvang van Dublinclaimanten in Frankrijk dan in het AIDA-rapport van april 2020. In het AIDA-rapport waar eiser naar verwijst staat onder meer dat asielzoekers in de praktijk beperkte toegang hebben tot gezondheidszorg, en dat er moeilijkheden bestaan met betrekking tot (toegang tot) opvangvoorzieningen en medische zorg, maar dit staat op vergelijkbare wijze vermeld in het rapport van 2020.
7. Eiser heeft verder gesteld dat hij in Frankrijk geen enkele vorm van opvang heeft gekregen, dat hij niet zal kunnen voorzien in zijn meest elementaire behoeftes. Eiser is ook daarom van mening dat niet uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, en sprake is van indirect refoulement. Eiser heeft dit echter niet
onderbouwd. Ook is niet gebleken dat eiser heeft geklaagd bij de daartoe geëigende instanties dan wel bij de (hogere) Franse autoriteiten. Zijn stelling op dat dat niet mogelijk is, heeft eiser in het geheel niet onderbouwd. De beroepsgrond slaagt niet.
Indirect Refoulement
8. Verder heeft eiser aangevoerd dat hij vreest voor indirect refoulement omdat hij teruggestuurd zal worden naar Soedan niet onderbouwd. Ook deze stelling heeft eiser in het geheel niet onderbouwd. De beroepsgrond slaagt niet.
Artikel 17 van de Dublinverordening
8. Eiser voert daarnaast aan dat verweerder de aanvraag in behandeling moet nemen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aangezien overdracht naar Frankrijk in zijn individuele geval getuigt van onevenredige hardheid.
9. De rechtbank overweegt dat verweerder in de omstandigheden van eiser geen aanleiding hoeven zien om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening door de asielaanvraag van eiser in behandeling te nemen. De omstandigheden die eiser heeft aangevoerd zijn niet zo bijzonder en individueel dat verweerder een uitzondering had moeten maken en het asielverzoek van eiser in behandeling had moeten nemen. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Wilpstra
- Foppen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
03 april 2023

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.