ECLI:NL:RBDHA:2023:7853

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 mei 2023
Publicatiedatum
1 juni 2023
Zaaknummer
SGR 21/7926
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding wegens het niet opleggen van een loonsanctie door het Uwv

In deze zaak heeft verzoekster, die voor 28 uur per week werkzaam was als coördinator Financieel Economische Criminaliteit, schadevergoeding gevraagd van het Uwv wegens het niet opleggen van een loonsanctie aan haar ex-werkgever. Verzoekster was sinds 11 mei 2018 ziek en ontving vanaf 8 mei 2020 een loongerelateerde WGA-uitkering. Het Uwv had erkend onrechtmatig te hebben gehandeld door geen loonsanctie op te leggen, maar had slechts een gedeeltelijke schadevergoeding van € 3.713,36 toegekend. Verzoekster vorderde een aanvullende schadevergoeding van € 11.617,83, maar de rechtbank oordeelde dat het Uwv al een schadevergoeding had toegekend die in overeenstemming was met de wettelijke bepalingen. De rechtbank heeft de hoogte van de schadevergoeding beoordeeld en vastgesteld dat verzoekster geen recht had op verdere schadevergoeding, omdat de door het Uwv toegekende bedragen correct waren berekend. De rechtbank heeft het verzoek om aanvullende schadevergoeding afgewezen, maar het Uwv werd wel veroordeeld tot het betalen van de reeds toegekende schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 8 september 2020. Daarnaast werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van verzoekster.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/7926

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 mei 2023 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [verzoekster] , verzoekster

(gemachtigde: mr. drs. M.C. van Meppelen Scheppink),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. M.A. Bakker).

Procesverloop

Verzoekster heeft verweerder op 8 september 2020 verzocht om vergoeding van door haar geleden schade ten bedrage van € 17.380,67, exclusief pensioenschade, te vermeerderen met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten.
Bij besluit van 23 juli 2021 heeft verweerder aan verzoekster schadevergoeding toegekend ten bedrage van € 3.713,36.
Op 7 december 2021 heeft verzoekster bij de rechtbank een verzoekschrift [1] ingediend om een aanvullende schadevergoeding van in totaal € 11.617,83, te vermeerderen met wettelijke rente.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 17 december 2021 heeft het Uwv naar aanleiding van het bij de rechtbank ingediende verzoek een aanvullende schadevergoeding toegekend van € 1.077,91.
Van verzoekster is een brief met bijlagen van 9 februari 2022 ingekomen.
Het Uwv heeft een aanvullend verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het verzoek op 8 maart 2023 op zitting behandeld. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Verzoekster is voor 28 uur per week werkzaam geweest in een vaste aanstelling bij de [bankinstelling] in [plaats] (ex-werkgever) als coördinator Financieel Economische Criminaliteit. Op 11 mei 2018 is zij vanwege ziekte uitgevallen en is de in artikel 23 van de Wet WIA bedoelde wachttijd van 104 weken ingegaan, die op 8 mei 2020 is verstreken. Met ingang van die datum heeft het Uwv verzoekster een loongerelateerde WGA-uitkering [2] toegekend, waarbij haar arbeidsongeschiktheidspercentage is vastgesteld op 80 tot 100%.
Bij besluit van 8 juli 2020 heeft het Uwv bepaald dat de ex-werkgever van verzoekster onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. Het Uwv had daarom de loondoorbetalingsverplichting van de ex-werkgever moeten verlengen door het opleggen van een loonsanctie, wat niet meer mogelijk is doordat het Uwv hierover niet tijdig een beschikking heeft genomen. [3]
Op 8 september 2020 heeft verzoekster tegen dit besluit bezwaar gemaakt, dat bij beslissing op bezwaar van 9 november 2020 ongegrond is verklaard. Ook heeft zij in dit bezwaar verzocht om schadevergoeding. Bij brief van 16 september 2020 heeft het Uwv meegedeeld pas na de bezwaarprocedure het verzoek tot schadevergoeding te kunnen beoordelen.
Bij brief van 4 mei 2021 heeft verzoekster de schade die zij stelt te hebben geleden doordat het Uwv haar ex-werkgever geen loonsanctie had opgelegd, exclusief pensioenschade, begroot op een bedrag van € 17.380,67, te vermeerderen met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten.
Bij besluit van 23 juli 2021 heeft het Uwv erkend jegens verzoekster onrechtmatig te hebben gehandeld. Het Uwv heeft het verzoek om schadevergoeding gedeeltelijk toegewezen door een schadevergoeding toe te kennen van in totaal € 3.713,36.
Geschil
2. Verzoekster heeft de rechtbank verzocht het Uwv te veroordelen in de schade die zij heeft geleden als gevolg van het nalaten van het opleggen van de loonsanctie aan haar ex-werkgever. De rechtbank zal beoordelen of het Uwv een hoger bedrag aan schadevergoeding moet toekennen aan verzoekster dan het Uwv tot nu toe heeft gedaan.
3. Niet is in geschil dat de ex-werkgever onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht, dat het Uwv daarom een loonsanctie op had moeten leggen en jegens verzoekster onrechtmatig heeft gehandeld door dit na te laten. Nu het Uwv dit erkent, is volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) de schadeplichtigheid van het Uwv in beginsel gegeven. [4] In geschil zijn de hoogte van de schadevergoeding en de schadeposten die bij de vaststelling daarvan al of niet dienen te worden betrokken.
4.
Verzoekster
Verzoekster heeft de door haar gestelde schade (samengevat) als volgt gespecificeerd:
loondoorbetaling bij ziekte april 2020: € 493,34;
loonheffing: € 655,85;
vakantietoeslag: € 855,22;
13e maand: € 1.688,26;
eindejaarsuitkering: € 2.366,74;
opbouw vakantie-uren: € 2.516,76;
arbeidskorting: € 1.039,51;
pensioen: € 2.002,15.
Zij vraagt hiermee om toekenning van een aanvullend bedrag aan schadevergoeding van in totaal € 11.617,83 vermeerderd met wettelijke rente vanaf 8 september 2020. Omdat verzoekster de onder 1) bedoelde schadepost ter zitting heeft laten vallen, wordt het bedrag van die post in mindering gebracht op het bedrag van € 11.617,83, zodat de verzochte aanvullende schadevergoeding nu € 11.124,49 bedraagt.
5.
Het Uwv
Ad schadepost 2) en 7)
Over de loonheffing stelt het Uwv zich allereerst op het standpunt dat het Uwv geen schade vergoedt voor een eventuele foutieve loonheffing door de werkgever. Verder is eiseres volgens het Uwv, anders dan verzoekster stelt, wel volgens de witte tabel belast. Dat blijkt ook uit de post ‘arbeidskorting’ die op de loonheffing in mindering is gebracht.
Ad schadepost 4) en 5):
In het besluit van 23 juli 2021 heeft het Uwv de loonschade over de maanden mei 2020 tot en met oktober 2020, de dertiende maand en eindejaaruitkering, vermeerderd met wettelijke rente tot een bedrag van € 70,86 vastgesteld op in totaal € 3.713,36. In aanvulling daarop heeft het Uwv verzoekster een bedrag van € 1.077,91 toegekend omdat de eerdere berekening van de loonschade in verband met de dertiende maand en eindejaarsuitkering onjuist was. Het totaalbedrag aan door het Uwv aan verzoekster toegekende loonschade komt hiermee op € 4.791,27.
Ad schadepost 3 en 6)
Ten aanzien van deze posten stelt het Uwv dat de door verzoekster gestelde schade door gemiste vakantie-uren niet voor vergoeding in aanmerking komt, omdat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij zou hebben verkeerd in een situatie waarin zij redelijkerwijs niet in staat zou zijn geweest om vakantie-uren op te nemen, nu zij in het derde ziektejaar weer werkzaamheden heeft verricht [5] .
Ad schadepost 8)Omdat de pensioenopbouw van verzoekster niet anders zou zijn geweest als wel een loonsanctie zou zijn opgelegd, heeft verzoekster geen pensioenschade geleden, aldus het Uwv.
Beoordeling
6. De rechtbank overweegt als volgt.
6.1.
Toetsingskader
Het is vaste rechtspraak dat de bestuursrechter bij het beantwoorden van de vraag of er voldoende aanleiding is om een gevraagde schadevergoeding toe te kennen, zoveel mogelijk aansluiting zoekt bij het civielrechtelijke schadevergoedingsrecht. Voor vergoeding van schade is, in aansluiting op de artikelen 6:162 en 6:98 van het Burgerlijk Wetboek (BW), vereist dat de gestelde schade verband houdt met een onrechtmatig besluit en dat vervolgens alleen die schadeposten voor vergoeding in aanmerking komen die in een zodanig verband staan met dat besluit, dat zij het bestuursorgaan, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg van dat besluit kunnen worden toegerekend. [6] Als beginsel geldt dat de schadevergoeding de schuldeiser zoveel mogelijk in de toestand moet brengen waarin hij zou verkeren indien het schadeveroorzakende feit niet zou hebben plaatsgevonden. Dat beginsel brengt mee dat de omvang van de schade wordt bepaald door een vergelijking van de toestand zoals deze in werkelijkheid is met de toestand zoals die (vermoedelijk) zou zijn geweest indien het schadeveroorzakende feit niet zou hebben plaatsgevonden. [7]
De wettelijke regeling van de loonsanctie in de Wet WIA en het BW verplicht de werkgever bij instandhouding van de arbeidsovereenkomst het naar tijdruimte vastgestelde loon binnen de grenzen zoals bepaald in artikel 7:629, eerste lid van het BW, voort te zetten. De instandhouding van de door de werkgever en de werknemer gesloten overeenkomst brengt mee dat er een rechtstreeks verband is met de opgelegde loonsanctie voor zover het gaat om betalingen waartoe de werkgever uit hoofde van die overeenkomst gedurende het derde ziektejaar verplicht was. Het gaat daarbij om betalingen die voortvloeien uit afspraken die werkgever en werknemer hebben gemaakt over de verplichtingen en inspanningen van de werkgever die zullen gelden in het derde ziektejaar en die voldoende concreet zijn en door de werknemer zijn af te dwingen. Loonschade moet worden bepaald op het verschil tussen het nettoloon waarop verzoeker in de betreffende periode aanspraak had kunnen maken en de ontvangen WIA-uitkering. [8] Indien verzoeker in het derde ziektejaar in het kader van zijn re-integratie zou zijn belast met het verrichten van passende werkzaamheden, mag worden verondersteld dat er ook vakantiedagen zouden zijn opgenomen. Het is aan verzoeker om aannemelijk te maken dat hij zou hebben verkeerd in een situatie waarin hij redelijkerwijs niet in staat zou zijn geweest om vakantiedagen op te nemen. [9]
6.2.
Loonschade
De rechtbank stelt voorop dat uit de door verzoekster opgestelde loonstaat bij de aanvullende toelichting van 4 mei 2021 op het verzoek om schadevergoeding blijkt, dat verzoekster vanaf november 2020 geen loonschade meer heeft omdat zij toen weer 28 uur is gaan werken, waarna er geen verschil in loon meer was. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat enkel schade is geleden in de periode van mei 2020 tot en met oktober 2020.
Niet in geschil is dat verzoekster in de periode van mei 2020 tot en met oktober 2020 de volgende bedragen aan WIA-uitkering heeft ontvangen op basis van een volledige arbeidsongeschiktheid, met toepassing van de groene loonheffingentabel (die van toepassing is op loon uit vroegere dienstbetrekking en uitkeringen die daarmee gelijkgesteld zijn):

Tabel 1 – WIA-uitkering – mei 2020 tot en met oktober 2020

Bruto
WIA-uitkering
Loonheffing
(groene tabel)
Netto WIA-uitkering
mei 2020
€ 2.882,31
€ 894,50
€ 1.987,81
juni 2020
€ 2.911,77
€ 986,67
€ 1.925,10
juli 2020
€ 2.895,56
€ 957,67
€ 1.937,89
augustus 2020
€ 2.880,06
€ 942,17
€ 1.937,89
september 2020
€ 2.818,29
€ 942,17
€ 1.876,22
oktober 2020
€ 3.333,94
€ 942,17
€ 2.391,77
Totaal:
€ 12.056,68
Evenmin is in geschil dat wanneer het loon van verzoekster van mei 2020 tot en met oktober 2020 door haar ex-werkgever zou zijn doorbetaald, het
brutoloon, inclusief cao-aanvulling, als volgt zou zijn geweest:

Tabel 2 – Loondoorbetaling – mei 2020 tot en met oktober 2020

Brutoloon, inclusief cao-aanvulling
Loonheffing
(witte tabel)
Nettoloon
mei 2020
€ 2.910,24
€ 575,00
€ 2.335,24
juni 2020
€ 3.004,11
€ 645,50
€ 2.358,61
juli 2020
€ 3.128.98
€ 595,50
€ 2.533,48
augustus 2020
€ 3.128,98
€ 576,83
€ 2.552,15
september 2020
€ 3.223,79
€ 576,83
€ 2.646,96
oktober 2020
€ 3.223,79
€ 576,83
€ 2.646,96
Totaal:
€ 15.073,40
Uit het besluit van 23 juli 2021 blijkt dat het Uwv bij de berekening van het nettoloon is uitgegaan van het brutoloon inclusief de cao-aanvulling en daarop de witte loonheffingentabel heeft toegepast (die van toepassing is op brutoloon uit tegenwoordige dienstbetrekking). Volgens verzoekster kan dat niet; zij stelt dat de ex-werkgever met ingang van juni 2020 wettelijk verplicht zou zijn geweest de groene tabel toe te passen, wat weer gevolgen heeft voor de arbeidskorting. Eiseres onderbouwt dat standpunt met het door haar overgelegde deskundigenadvies van Lansigt accountants en belastingadviseurs B.V. De rechtbank volgt verzoekster niet in dit betoog omdat in de situatie waarin het Uwv de ex-werkgever een loonsanctie zou hebben opgelegd, een uit de arbeidsovereenkomst en het BW voortvloeiende verplichting valt aan te wijzen en het loon daarom moet worden aangemerkt als loon uit tegenwoordige dienstbetrekking, waarop de witte loonheffingentabel van toepassing is. [10] De arbeidskorting is hiermee verrekend en is daarom geen zelfstandige schadepost. Uit het voorgaande volgt dat het Uwv deze schadepost juist heeft berekend.
6.3.
Dertiende maand en eindejaarsuitkering
Bij besluit van 17 december 2021 heeft het Uwv naar aanleiding van het verzoek bij de rechtbank verzoekster een aanvullend bedrag toegekend ter vergoeding van de loonschade, omdat het Uwv heeft ingezien dat hij de loonschade als gevolg van de gemiste dertiende maand en eindejaarsuitkering van 2020 in het besluit van 23 juli 2021 niet juist berekend had. In het besluit van 17 december 2021 heeft het Uwv gemotiveerd uiteengezet hoe hij is gekomen tot het door hem aanvullend te vergoeden schadebedrag van € 1.077,91. Uit wat hiervoor is overwogen, blijkt dat het Uwv over de periode mei 2020 tot en met oktober 2020 terecht de witte loonheffingentabel heeft toegepast. Het Uwv heeft daarom ook terecht de witte tabel voor bijzondere beloningen toegepast bij de berekening van de dertiende maand en de eindejaarsuitkering over de periode van mei 2020 tot en met oktober 2020. Verzoekster heeft de juistheid van de berekening van het Uwv onvoldoende gemotiveerd betwist. De rechtbank gaat daarom uit van de juistheid van de berekening door het Uwv.
6.4.
Pensioenschade
Wanneer ten onrechte geen loonsanctie is opgelegd, geldt volgens vaste jurisprudentie van de CRvB dat in beginsel wat de werknemer aan werkgeversbijdrage in de pensioenpremie is misgelopen, als op het Uwv te verhalen schade is aan te merken. [11] Alleen de niet betaalde werkgeversbijdrage pensioenpremie is aan te merken als te verhalen schade. Nu uit de stukken blijkt dat de ex-werkgever de bijdrage steeds heeft doorbetaald, is er geen schade.
Het voorgaande wordt niet anders door de berekeningen die verzoekster heeft laten maken, uitgaande van een gemiddelde leeftijd van de Nederlandse vrouw van 82,5 jaar en een jaarlijkse indexering van 3%: (1) een berekening die ervan uitgaat dat verzoekster vanaf 8 mei 2022 niet meer arbeidsongeschikt is en haar dienstverband stopt op 8 mei 2022 , waarbij haar ouderdomspensioen € 19.950,46 bedraagt en (2) een berekening die ervan uitgaat dat het dienstverband van verzoekster stopt op 8 mei 2022, en haar ouderdomspensioen € 20.033,37 bedraagt. Anders dan verzoekster stelt, kan het verschil tussen deze twee bedragen namelijk niet als te verhalen schade worden aangemerkt, gelet op de hiervoor bedoelde jurisprudentie, de omstandigheid dat de berekeningen te zeer afhankelijk zijn van onzekere factoren, zoals de hiervoor vermelde leeftijd, en bovendien niet zien op wat de ex-werkgever verzoekster in het derde jaar had moeten betalen als onderdeel van haar loon. De rechtbank wijst het verzoek om pensioenschade daarom af.
6.5.
Gemiste vakantie-uren
Voor zover verzoekster vergoeding vordert van schade van € 2.516,76 aan gemiste vakantie-uren, volgt de rechtbank haar hierin niet. Uit vaste jurisprudentie van de CRvB [12] volgt namelijk dat in het geval verzoekster in het derde ziektejaar in het kader van haar re-integratie zou zijn belast met het verrichten van passende werkzaamheden, verondersteld mag worden dat er ook vakantiedagen zouden zijn opgenomen. Nu verzoekster niet heeft onderbouwd dat zij in het derde ziektejaar redelijkerwijs niet in staat zou zijn geweest om vakantiedagen op te nemen, heeft zij deze gestelde schade onvoldoende onderbouwd, zodat voor een vergoeding daarvan geen plaats is.
Conclusie
7. De slotsom is dat het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen, voor zover de hoogte daarvan de door het Uwv toegekende schadevergoeding en de aanvulling daarop van (in totaal) netto € 4.791,27 te boven gaat. Wel moet het te vergoeden nettobedrag worden vermeerderd met de wettelijke rente, te rekenen vanaf 8 september 2020 tot de dag van volledige vergoeding, indien en voor zover het Uwv die wettelijke rente nog niet volledig heeft voldaan.
Griffierecht en proceskosten
8.
Proceskosten
Het Uwv heeft pas een aanvullende schadevergoeding toegekend naar aanleiding van het verzoek. In de omstandigheid dat verzoekster een verzoek heeft moeten indienen om die aanvullende schadevergoeding te krijgen, ziet de rechtbank aanleiding om het Uwv te veroordelen in de door verzoekster gemaakte proceskosten.
8.1.
Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,- en wegingsfactor 1).
8.2.
Verzoekster heeft ter onderbouwing van haar verzoek (loon)advies gevraagd aan een deskundige van Lansigt accountants en belastingadviseurs B.V. (mr. C. van Okburcht) en verzoekt onder overlegging van een factuur van 18 januari 2021 om vergoeding van de kosten daarvan tot een bedrag van € 1.105,34.
8.2.1.
De kosten van een deskundige komen op de voet van artikel 8:75 van de Awb en het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking indien sprake is van kosten die de betrokkene in verband met de behandeling in bezwaar en beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Ter bepaling of het inroepen van een niet-juridisch deskundige, zoals hier aan de orde, redelijk was, kan in het algemeen als maatstaf worden gehanteerd of degene die deze deskundige heeft ingeroepen, gezien de feiten en omstandigheden zoals die bestonden ten tijde van inroeping, ervan uit mocht gaan dat de deskundige een relevante bijdrage zou leveren aan een voor hem gunstige beantwoording door de rechter van een voor de uitkomst van het geschil mogelijk relevante vraag. Voor de vraag of de kosten van de deskundige voor vergoeding in aanmerking komen, is verder niet van belang of deze deskundige ook daadwerkelijk een bijdrage heeft geleverd aan de beslissing van de rechter over dat geschil. [13]
8.2.2.
Verzoekster heeft in redelijkheid deskundige Van Okburcht kunnen inroepen, omdat het hier een loonbelastingtechnische kwestie betreft waar het in de kern gaat om de vraag of het Uwv de hoogte van de loonschade juist heeft vastgesteld. De kosten van deze deskundige komen dan ook voor vergoeding in aanmerking.
8.3.
Ook de geclaimde reiskosten komen voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank stelt het bedrag vast op € 8,20 zoals weergegeven op het formulier proceskosten.
8.4.
De totale vergoeding van de kosten dient derhalve te worden vastgesteld op een bedrag van (€ 1.674,- + € 1.105,34 + € 8,20) in totaal € 2.787,54.
9.
Griffierecht
In het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om met toepassing van artikel 8:74, tweede lid, van de Awb te bepalen dat het Uwv het door verzoekster betaalde griffierecht van € 49,- aan haar vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
  • veroordeelt het Uwv tot het betalen van een schadevergoeding van € 4.791,27, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 september 2020 tot de dag van volledige vergoeding, indien en voor zover het Uwv die wettelijke rente nog niet volledig heeft voldaan;
  • wijst het verzoek om aanvullende schadevergoeding af, voor zover de hoogte daarvan de hiervoor vermelde schadevergoeding te boven gaat;
  • draagt het Uwv op het betaalde griffierecht van € 49,- aan verzoekster te vergoeden;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 2.787,54.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. de Wit, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Gerde, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten als bedoeld in Hoofdstuk 7 van de Wet WIA.
3.Artikel 25, lid 9 en 10 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
4.Zie onder meer de uitspraak van de CRvB van 18 juli 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:295.
5.Zie uitspraak van de CRvB van 9 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4248
6.Rechtsoverweging 4.3 van de uitspraak van de CRvB van 9 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4248.
7.Rechtsoverweging 4.4 van de hiervoor vermelde uitspraak van 9 december 2015.
8.Rechtsoverweging 4.9 van de hiervoor vermelde uitspraak van 9 december 2015.
9.Rechtsoverweging 4.10.2 van de hiervoor vermelde uitspraak van 9 december 2015.
10.Zie ook het Handboek Loonheffingen 2022 van de Belastingdienst, par. 9.3.2. (“Witte tabellen”) waar onder meer staat vermeld:
11.Zie de uitspraak van de CRvB van 20 januari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:295, overweging 5.14.
12.Bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 9 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4248.
13.Zie onder meer de uitspraak van de CRvB van 22 augustus 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2593, rechtsoverweging 4.5 en daar aangehaalde jurisprudentie.