AI samenvatting door Lexboost • Automatisch gegenereerd
Afwijzing WW-uitkering wegens gebrek aan rechtmatig verblijf en toepassing van het koppelingsbeginsel
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 mei 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een Filipijnse vreemdeling, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De eiser had een aanvraag ingediend voor een WW-uitkering per 12 augustus 2020, maar deze aanvraag werd afgewezen omdat hij op dat moment geen rechtmatig verblijf in Nederland had. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de WW-aanvraag terecht was, aangezien de eiser op de datum van de aanvraag geen geldige verblijfsvergunning bezat. De rechtbank bevestigde dat er een verblijfsgat was van 22 januari 2020 tot 17 december 2020, waardoor de eiser niet als werknemer kon worden aangemerkt en dus geen recht had op een WW-uitkering.
De rechtbank ging ook in op de stelling van de eiser dat de toepassing van het koppelingsbeginsel in zijn geval buitensporig hardvochtig en disproportioneel was. De rechtbank oordeelde dat het koppelingsbeginsel, dat bepaalt dat vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf geen aanspraak kunnen maken op uitkeringen, legitiem is en in overeenstemming met de wet. De rechtbank verwierp ook de argumenten van de eiser dat de afwijzing van zijn aanvraag in strijd was met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM, omdat hij niet voldeed aan de voorwaarden voor de WW-uitkering op de datum in geding.
De rechtbank concludeerde dat het beroep van de eiser ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen.
Voetnoten
1.Op grond van artikel 1 van de Vw wordt onder ‘vreemdeling’ verstaan: ieder die de Nederlandse nationaliteit niet bezit en niet op grond van een wettelijke bepaling als Nederlander moet worden behandeld.
2.Tewerkstellingsvergunning.
3.Op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder h, van de Vw, dat bepaalt dat een aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 kan worden afgewezen indien ten behoeve van het verblijf van de vreemdeling geen verklaring van een referent is overgelegd als bedoeld in artikel 2a, eerste lid, van de Vw.
4.Artikel 3, derde lid, van de WW: “In afwijking van het eerste en tweede lid wordt niet als werknemer beschouwd de vreemdeling die niet rechtmatig in Nederland verblijf houdt in de zin van artikel 8, onder a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000.”
5.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
6.Op grond van artikel 8, aanhef en onder a, van de Vw.
7.Deze bepaling strekt ertoe het recht op verstrekkingen, voorzieningen en uitkeringen ten laste van de collectieve middelen te koppelen aan het rechtmatig verblijf in Nederland (Kamerstukken II 1994/95, 24 233, nr. 3, blz. 1-2). Het uitgangspunt dat illegale vreemdelingen geen aanspraken op collectieve voorzieningen kunnen doen gelden, heeft de wetgever als beginsel van het vreemdelingenrecht aangemerkt (Kamerstukken II 1995/96, 24 233, nr. 6, blz. 3-4).
9.zie uitspraak van het EHRM van 4 maart 2003, Jantner tegen Slowakije, nr. 39050/97.