ECLI:NL:RBDHA:2023:7790

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 maart 2023
Publicatiedatum
1 juni 2023
Zaaknummer
NL23.2622
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 maart 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. J.G. Wiebes, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. M. Talsma, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen op basis van de Dublinverordening, waarbij Italië als verantwoordelijk land is aangewezen. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, stellende dat er onvoldoende onderzoek is gedaan naar zijn leeftijd en de omstandigheden in Italië.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de Staatssecretaris de aanvraag heeft afgewezen op grond van artikel 30 van de Vreemdelingenwet 2000, waarbij Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser heeft aangevoerd dat zijn geboortedatum onjuist is geregistreerd en dat er geen schouw heeft plaatsgevonden om zijn minderjarigheid vast te stellen. De rechtbank oordeelt dat de Staatssecretaris onvoldoende heeft onderbouwd waarom de registratie in Italië als juist moet worden beschouwd en dat er geen schouw heeft plaatsgevonden, wat in strijd is met de geldende instructies.

Daarnaast heeft eiser gesteld dat hij risico loopt op indirect refoulement en dat hij bijzonder kwetsbaar is door psychische klachten. De rechtbank heeft geoordeeld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij na overdracht aan Italië een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met de mensenrechten. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de Staatssecretaris opgedragen binnen vier weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de proceskosten zijn vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.2622
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. J.G. Wiebes),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M. Talsma).

Procesverloop

Bij besluit van 27 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL23.2623, op 28 februari 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Hosseini. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland vastgesteld dat Italië het verantwoordelijke land is en dus bij Italië een verzoek om overname gedaan. Italië heeft hierop niet tijdig gereageerd, waarmee de verantwoordelijkheid van Italië vaststaat.
Leeftijdsonderzoek
2. Eiser voert aan dat de geboortedatum van [geboortedatum] 2001 ten onrechte aan hem in toegekend. Deze geboortedatum is in Italië geregistreerd, maar de leeftijdsregistratie heeft daar niet op de juiste manier plaatsgevonden. In Nederland heeft eiser aangegeven dat hij
minderjarig is. Verweerder had daarom een leeftijdsonderzoek of schouw moeten doen. Aangezien verweerder dat niet heeft gedaan, heeft verweerder in strijd met Werkinstructie 2018/19 gehandeld.
3. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat er inderdaad ten onrechte geen schouw heeft plaatsgevonden. Uit het proces-verbaal van het verhoor blijkt echter dat de AVIM heeft aangegeven dat zij vonden dat eiser er ouder uitzag dan 18 jaar. Verder heeft verweerder toegelicht dat uit interne stukken blijkt dat ook de IND van mening was dat eiser er meerderjarig uitzag. Nadat verweerder heeft geconstateerd dat er een schouw had moeten plaatsvinden, heeft verweerder aan Italië op grond van artikel 34 van de Dublinverordening gevraagd onder welke naam, en geboortedatum eiser is geregistreerd. Daarop heeft Italië op 10 januari 2023 laten weten dat eiser is geregistreerd met geboortedatum [geboortedatum] 2001, en dat hij dus meerderharig is. Normaal gesproken doet verweerder deze navraag alleen bij twijfel over de geboortedatum, zo heeft verweerder gesteld op zitting. Daarom is eiser volgens verweerder niet in zijn belangen geschaad.
4. Iedere vreemdeling die stelt minderjarig te zijn en dit bij binnenkomst niet kan aantonen met bewijsmiddelen of anderszins aannemelijk kan maken, wordt geschouwd door de AVIM/Kmar en de IND. In het geval beiden concluderen dat twijfel bestaat over de leeftijd of de conclusies niet gelijkluidend zijn, doet de staatssecretaris nader onderzoek in een of meer lidstaten. Dit staat in de Werkinstructie 2018/19. In dit geval heeft er geen schouw plaatsgevonden. Daarom heeft verweerder verder onderzoek gedaan naar de registratie van de leeftijd in Italië. Omdat eiser in Italië was geregistreerd als meerderjarig, heeft verweerder de leeftijd aanpast naar meerderjarigheid.
5. Het is vaste rechtspraak dat verweerder mag uitgaan van de juistheid van de registratie in de Italië.1 Het is aan eiser om aan de hand van identificerende documenten aannemelijk te maken dat de opgegeven leeftijd onjuist is. Dit heeft eiser niet gedaan. Daarom heeft verweerder mogen uitgaan van de meerderjarigheid van eiser. Eiser heeft terecht gesteld dat er geen schouw heeft plaatsgevonden. In zoverre slaagt de beroepsgrond van eiser. Verweerder heeft echter met voorstaande motivering voldoende toegelicht waarom uitgegaan is van de geboortedatum [geboortedatum] 2001. De stelling van eiser dat de geboortedatum in Italië niet goed is geregistreerd omdat hij de tolk niet goed heeft verstaan, heeft eiser niet aannemelijk gemaakt. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet is zijn belangen is geschaad doordat er geen schouw heeft plaatsgevonden, aangezien verweerder navraag heeft gedaan bij Italië. De rechtbank passeert dit gebrek daarom door toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hierin ziet de rechtbank echter wel reden om verweerder te veroordelen in proceskosten.
Indirect refoulement
6. Verder voert eiser aan dat sprake is van indirect refoulement als hij terug moet naar Italië. Hij heeft namelijk een brief van 10 juni 2022 ontvangen van de Italiaanse autoriteiten waaruit blijkt dat hij terug zal moeten keren naar Afghanistan.
7. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij na overdracht aan Italië een risico loopt op indirect refoulement. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat de brief van de Italiaanse autoriteiten een zogenaamd kaal terugkeerbesluit is,
1. Uitspraak van de Afdeling van 5 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1888.
waarin staat dat eiser terug moet naar zijn land van herkomst en dat hij een boete verbeurt wanneer hij zonder goede reden nog langer in Italië zal verblijven. Indien eiser echter een asielaanvraag heeft lopen bij de Italiaanse autoriteiten, verblijft eiser met goede reden in Italië en zal hij het land niet hoeven te verlaten. Op het moment dat eiser een vergunning zou krijgen, zal het terugkeerbesluit weer worden opgeheven.
Bijzonder kwetsbaar
8. Verder heeft eiser aangevoerd dat hij bijzonder kwetsbaar is en te maken heeft met psychische klachten. In dat verband doet eiser een beroep op het arrest Tarakhel. In Italië bestond er geen aandacht voor zijn psychische nood en zijn fysieke klachten.
9. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er niet uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel gelet op zijn gezondheidstoestand. Eiser heeft zijn stellingen dat hij bijzonder kwetsbaar is en psychische klachten heeft, niet onderbouwd met stukken. Verweerder heeft daarom niet de aanvraag van eiser naar zich toe hoeven trekken op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.
Circular letter
10. Eiser heeft ook aangevoerd dat niet is uitgesloten dat hij zonder opvang en voorzieningen in Italië zal moeten verblijven. Dat is in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 4 van het Handvest van grondrechten van de Europese Unie (Handvest). Verweerder kan niet meer uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Daarom had verweerder om garanties moeten vragen. Eiser werd niet geholpen toen hij in Italië was. Ook blijkt uit de circular letter van de Italiaanse autoriteiten van 5 december 2022 dat er gebrek is aan opvangcapaciteit. In dit verband verwijst eiser naar de uitspraak van 30 januari 2023 van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond.2
11. Verweerder handhaaft zijn standpunt dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. Eiser heeft met het enkele verwijzen naar de circular letter niet aannemelijk gemaakt dat in Italië sprake is van structurele tekortkomingen en dat hij een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. Met het claimakkoord heeft Italië gegarandeerd de asielaanvraag in behandeling te nemen. Wat betreft de circular letter erkent verweerder dat overdrachten aan Italië zijn opgeschort vanwege problemen met de opvangvoorzieningen in Italië. Het gaat hier volgens verweerder evenwel om een tijdelijk, feitelijk overdrachtsbeletsel is. Volgens verweerder staat dit beletsel er niet aan in de weg dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser en dat eiser, als het beletsel is opgeheven, kan worden overgedragen aan Italië. Dat het op dit moment nog onduidelijk is hoe lang de tijdelijke opschorting exact gaat duren maakt het
vorenstaande niet anders. Met de bindende overdrachtstermijn in artikel 29, eerste en tweede lid, van de Dublinverordening wordt daarnaast gewaarborgd dat onzekerheid over de overdracht van een vreemdeling van beperkte duur is.3
3 Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 31 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1520, rechtsoverweging 3.2 en 3.3 en het arrest van het Hof van Justitie van 19 maart 2019, Jawo, ECLI:EU:C:2019:218, punt 59.
12. De rechtbank overweegt als volgt. Het uitgangspunt is dat verweerder ten aanzien van alle lidstaten mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dat bekent dat verweerder, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, ervan uit mag gaan dat alle lidstaten het Unierecht en, met name, de door dat recht erkende grondrechten in acht nemen.4 De rechtbank overweegt dat de Afdeling in verschillende uitspraken die gaan over de situatie in Italië voor Dublinclaimanten heeft geoordeeld dat, hoewel de algemene situatie en leefomstandigheden van asielzoekers in Italië bepaalde tekortkomingen kennen, verweerder ook ten aanzien van Italië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan.5 Een vergelijkbaar oordeel is gegeven door het Europees Hof van de Rechten van de Mens (EHRM) in het arrest in de zaak M.T. tegen Nederland van 23 maart 20216 en in het arrest van 27 mei 2021 in de zaak A.B. tegen Finland.7 Het is dan ook in beginsel aan eiser om aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Italië, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Italiaanse autoriteiten, toch een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest strijdige behandeling. Daarvan is sprake in geval de vreemdeling aannemelijk maakt dat er structurele tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem zijn, die een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken.8
13.1.
Eiser heeft daartoe verwezen naar de cicular letter van 5 december 2022. Met deze circular letter van 5 december 2022 verzoeken de Italiaanse autoriteiten de lidstaten om overdrachten aan Italië op grond van de Dublinverordening tijdelijk op te schorten (met uitzondering van gevallen van gezinshereniging van niet-begeleide minderjarigen). Dit als gevolg van het niet beschikbaar zijn van opvangvoorzieningen.
13.2.
Vervolgens hebben de Italiaanse autoriteiten op 4 januari 2023 Nederland verzocht om alle in januari 2023 geplande overdrachten te annuleren en te verplaatsen naar februari, in de hoop dat de situatie dan verbeterd is. Als reden geven de Italiaanse autoriteiten dat vanwege de enorme toestroom van vluchtelingen, zowel ter land als ter zee, er ernstige schaarste is ontstaan in opvangvoorzieningen. De Italiaanse autoriteiten laten weten dat de situatie niet is gewijzigd ten opzichte van de circular letter van 5 december 2022 en dat daarom overdrachten aan Italië op dit moment niet zijn toegestaan.
13.3.
De rechtbank stelt vast dat Italië met deze informatie te kennen geeft vanaf
5 december 2022 niet te kunnen voldoen aan de verplichtingen uit de Opvangrichtlijn voor wat betreft Dublinterugkeerders (met uitzondering van gevallen van gezinshereniging van niet-begeleide minderjarigen). Overdracht van eiser aan Italië kan op dit moment dus niet plaatsvinden vanwege het ontbreken van opvangvoorzieningen. Als eiser niet wordt opgevangen en hem geen verstrekkingen (kunnen) worden geboden, kan hij in een situatie van ernstige materiële deprivatie komen te verkeren als bedoeld in het arrest Jawo.
Overdracht van eiser aan Italië zou daarom als gevolg hebben dat hij wordt blootgesteld aan
4 Zie punt 81 van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218, in de zaak Jawo.
5 Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 26 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2738, 8 februari 2022,
6 ECLI:CE:ECHR:2021:0323DEC004659519.
7 ECLI:CE:ECHR:2021:0420DEC004110019.
8 Zie punt 91 tot en met 93 van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218, in de zaak Jawo.
een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest, zoals bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening.
13.4.
De stelling van verweerder dat het hier gaat om een feitelijk overdrachtsbeletsel maakt dit niet anders. De rechtbank volgt deze stelling niet. Het niet beschikbaar zijn van opvangvoorzieningen, is geen feitelijk overdrachtsbeletsel. Van een feitelijk overdrachtsbeletsel is sprake als de overdracht zelf niet kan worden uitgevoerd, zoals het geval was in de periode van de COVID- pandemie.
13.4.
De rechtbank is van oordeel dat ondanks het voorgaande eiser met de verwijzing naar deze circular letter van 5 december 2022 niet aannemelijk heeft gemaakt dat in Italië structurele tekortkomingen in het opvangsysteem zijn. De reden daarvoor is dat de circular letter geen informatie bevat waaruit blijkt dat het niet beschikbaar zijn van opvangfaciliteiten een structureel karakter heeft.
13.5.
Eiser heeft echter door te verwijzen naar de circular letter (mede in het licht van de daarna door Italië verstrekte informatie) wel duidelijk gemaakt dat de schaarste in de
opvang te wijten is aan de enorme toestroom aan asielzoekers, en dat niet bekend is wanneer en hoe de Italiaanse autoriteiten deze enorme toestroom qua opvang en voorzieningen gaan oplossen.
13.6.
De rechtbank ziet daarin reden om de bewijslast dat ten aanzien van Italië op dit moment nog steeds mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel bij verweerder te leggen. De rechtbank ziet daarin ook reden voor het oordeel dat de hiervoor genoemde de jurisprudentie van de Afdeling en het EHRM van vóór de opschorting van de overdrachten met de circular letter, die verweerder aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd, niet meer als afdoende onderbouwing kan gelden voor de stelling dat uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Verweerder had naar aanleiding van de circular letter nader onderzoek moeten doen naar de feiten en omstandigheden op grond waarvan Italië zijn opvangverplichtingen niet nakomt en duidelijkheid moeten verkrijgen over de al dan niet tijdelijkheid daarvan. Het bestreden besluit is dan ook genomen is strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsvereiste. De beroepsgrond slaagt.
Conclusie
14. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat verweerder onderzoek moet doen en het op dit moment onduidelijk is hoelang dit zal duren en het onzeker is wanneer dat kan worden afgerond. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van vier weken.
15. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 837,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Wilpstra
- Foppen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
13 maart 2023

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.