ECLI:NL:RBDHA:2023:7784

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 mei 2023
Publicatiedatum
1 juni 2023
Zaaknummer
NL23.14961
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolgberoep bewaring en voortduren van de maatregel in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 mei 2023 uitspraak gedaan in een vervolgberoep tegen de maatregel van bewaring van eiser, die de Marokkaanse nationaliteit heeft. De maatregel van bewaring was op 18 januari 2023 opgelegd en eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij ook schadevergoeding heeft verzocht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn van zes maanden, zoals bedoeld in artikel 59 van de Vreemdelingenwet, nog niet was verstreken, aangezien deze pas op 18 juli 2023 afloopt. Hierdoor was een verlengingsbesluit op dat moment niet vereist.

De rechtbank heeft verder overwogen dat het ontbreken van een verslag van een vertrekgesprek op 10 mei 2023 niet betekent dat dit gesprek niet heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de inhoud van de voortgangsrapportage, waarin staat dat eiser tijdens het gesprek geen omstandigheden heeft aangevoerd die de voortduren van de bewaring zouden kunnen rechtvaardigen. De rechtbank concludeert dat er zicht is op uitzetting naar Marokko en dat verweerder voldoende voortvarend heeft gehandeld in de procedure.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Er zijn geen gronden voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.14961

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser,

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. A.K.E. van den Heuvel),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft op 18 januari 2023 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij
heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek
op 24 mei 2023 gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geboortedatum] en de Marokkaanse nationaliteit te
hebben.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de
maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij
betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel
96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of
een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft
getoetst. Hierbij wordt verwezen naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van
14 februari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:1852. Ook is al eerder een vervolgberoep ingesteld. Uit de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 31 maart 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:5112, volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag heeft gelegen rechtmatig was. Daarom staat nu alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek, 27 maart 2023, de maatregel van bewaring rechtmatig is.
4. Eiser stelt dat hij op 19 mei 2023 zes maanden in bewaring verblijft. Er is ten onrechte geen verlengingsbesluit genomen. Hij wijst er ook op dat een verslag van het vertrekgesprek van 10 mei 2023 ontbreekt in het digitale dossier. Daarom moet er van uit worden gegaan dat dit gesprek niet is gevoerd. Verweerder heeft na de LP [2] -aanvraag voor het laatst gerappelleerd op 26 april 2023, wat betekent dat al een maand geen verdere handelingen hebben plaatsgevonden. Eiser meent daarom dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt.
5. De rechtbank oordeelt allereerst dat met de maatregel met een gewijzigde grondslag van 18 januari 2023 de termijn van artikel 59, vijfde lid, van de Vw opnieuw is gaan lopen. Er zijn nog geen zes maanden verstreken sinds het opleggen van de maatregel. Deze termijn loopt pas af op 18 juli 2023. Een verlengingsbesluit is daarom nog niet vereist.
6. Dat geen verslag van het vertrekgesprek van 10 mei 2023 is opgenomen in het digitale dossier, betekent niet dat dit gesprek niet heeft plaatsgevonden. Ook leidt dit niet tot het oordeel dat de bewaring onrechtmatig is. In de voortgangsrapportage (M120) wordt vermeld dat eiser tijdens dat gesprek geen omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan de bewaring niet langer kan voortduren. De rechtbank ziet geen reden om eraan te twijfelen dat op die datum een vertrekgesprek is gehouden met de inhoud zoals weergegeven in het voortgangsverslag.
7. De rechtbank is verder van oordeel dat in zijn algemeenheid wel kan worden uitgegaan van zicht op uitzetting naar Marokko. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling [3] van 14 november 2022. [4] Eiser heeft geen aanknopingspunten naar voren gebracht voor de conclusie dat in zijn geval zicht op uitzetting ontbreekt, ook al suggereert hij dat in zijn reactie op de voortgangsrapportage.
8. Verweerder heeft na de LP-aanvraag op 26 april 2023 en 17 mei 2023 gerappelleerd. Op 10 mei 2023 is met eiser een vertrekgesprek gevoerd. Uit de voortgangsrapportage valt verder op te maken dat eiser op 24 mei 2023 in persoon gepresenteerd wordt bij de Marokkaanse autoriteiten. Gelet op de voorgenomen presentatie en de hiervoor beschreven handelingen kan niet gesteld worden dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt.
9. Tot slot ziet de rechtbank ook ambtshalve geen aanleiding voor het oordeel dat het voortduren van de bewaring onrechtmatig is. [5]
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Laissez-passer.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
5.Op grond van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022 in de gevoegde zaken C-704/20 en C-39/21.