ECLI:NL:RBDHA:2023:1852

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 februari 2023
Publicatiedatum
20 februari 2023
Zaaknummer
NL23.2777
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste beroep bewaring en ongegrondverklaring van het verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 februari 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, die de Marokkaanse nationaliteit heeft, had eerder asielaanvragen ingediend die zijn afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland en dat er een terugkeerverplichting op hem rust. De staatssecretaris heeft de maatregel van bewaring opgelegd op basis van artikel 59, eerste lid, onder a, van de Vreemdelingenwet, omdat er risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en de uitzettingsprocedure zou ontwijken.

Tijdens de zitting op 8 februari 2023 is eiser verschenen, bijgestaan door een waarnemer van zijn gemachtigde. De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris voldoende gronden heeft aangevoerd voor de maatregel van bewaring, waaronder het feit dat eiser Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen en zich eerder aan het toezicht heeft onttrokken. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat er geen lichter middel beschikbaar is om het risico van onttrekking te ondervangen en dat er zicht is op uitzetting binnen een redelijke termijn.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door rechter J.F.I. Sinack, in aanwezigheid van griffier J. de Winter, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.2777

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A.K.E. van den Heuvel),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. G.T. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 18 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 8 februari 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. S.A.M. Fikken, als waarnemer van zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen Z. Gharbaoui. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
Maatregel van bewaring
2. Eisers asielaanvraag van 10 december 2020 is op 14 januari 2021 buiten behandeling gesteld. Dit besluit geldt tevens als een terugkeerbesluit. Eiser heeft hieraan geen gevolg gegeven. Eisers opvolgende asielaanvraag van 21 november 2022 is op 20 december 2022 door verweerder afgewezen. Eiser heeft tegen het besluit van 20 december 2022 beroep ingesteld bij de rechtbank (NL22.26348). Eiser heeft zijn eveneens ingediend verzoek om een voorlopige voorziening (NL22.26349) op 11 januari 2023 ingetrokken Hieruit volgt dat op eiser onverkort een terugkeerverplichting rust en dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland. Verweerder is dan ook op grond van artikel 59, eerste lid, onder a, van de Vw bevoegd tot het opleggen van de maatregel van bewaring.
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft als zware gronden [2] vermeld dat eiser:
- 3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;- 3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;- 3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;- 3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;- 3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden [3] vermeld dat eiser:
- 4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;- 4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;- 4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4. Eiser is eerder als asielzoeker, op basis van een andere grondslag, op dezelfde gronden in vreemdelingenbewaring gesteld. De rechtbank heeft die maatregel rechtmatig bevonden en daarbij overwogen dat die maatregel kon worden gedragen door de zware gronden 3a, 3b en 3c. [4] De rechtbank stelt vast dat deze gronden wederom voldoende zijn voor de thans bestreden maatregel. Eiser heeft verklaard dat hij nooit in het bezit van een paspoort is geweest. [5] Reeds daarom is het feitelijk juist dat eiser Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen. Uit het dossier volgt dat eiser op 29 december 2020 met onbekende bestemming is vertrokken, waarmee hij zich aan het toezicht heeft onttrokken. Eiser heeft geen gevolg gegeven aan zijn vertrekplicht.
Lichter middel
5. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat niet is gebleken dat een lichter middel doeltreffend is toe te passen om het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken te ondervangen. Eiser heeft uitdrukkelijk verklaard dat hij niet wil terugkeren naar Marokko. Verder heeft hij ook geen stappen ondernomen om zijn terugkeer te bevorderen. Hij heeft verklaard dat zijn paspoort bij het Marokkaans consulaat in België ligt, maar hij heeft zelf geen contact opgenomen met de Marokkaanse autoriteiten om identificerende documenten te verkrijgen. Verweerder heeft ook voldoende gemotiveerd dat niet is gebleken van omstandigheden die detentie voor eiser onevenredig bezwarend maken.
Voortvarendheid en zicht op uitzetting
6. Het is de rechtbank niet gebleken dat verweerder tot op heden onvoldoende voortvarend handelt bij de voorbereiding van de uitzetting van eiser naar Marokko. Op 23 december 2022 heeft verweerder de LP [6] -aanvraag verzonden aan de Marokkaanse autoriteiten, welke op 12 januari 2023 gerappelleerd is. Ook is op 16 januari 2023 een vertrekgesprek met eiser gevoerd.
7. Tot slot heeft verweerder voldoende gemotiveerd uiteengezet dat sprake is van zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling [7] van 14 november 2022. [8]
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl. De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
3.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
4.Uitspraak van zittingsplaats ’s-Hertogenbosch van 12 december 2022 (ECLI:NL:RBOBR:2022:5418).
5.Proces-verbaal van gehoor van 22 november 2022 (M110), p. 3 van 7.
6.Laissez-passer.
7.Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.