Overwegingen
1. Betrokkene stelt dat hij is geboren op [geboortedatum] 1957. Hij heeft de Afghaanse nationaliteit. Hij is getrouwd met eiseres. Eiseres heeft de Nederlandse nationaliteit.
2. Betrokkene heeft eerder, namelijk op 2 juni 2000, een asielaanvraag gedaan in Nederland. Die aanvraag is op 9 januari 2004 afgewezen omdat er volgens verweerder ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat betrokkene zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen zoals wordt bedoeld in artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag (1F- gedragingen). Het beroep van betrokkene tegen dit besluit is op 3 oktober 2005 niet- ontvankelijk verklaard omdat betrokkene inmiddels was vertrokken uit Nederland.
Betrokkene heeft daarna – in 2008 en 2009 – opnieuw geprobeerd een verblijfsvergunning te krijgen in Nederland, maar dat is niet gelukt.
3. In de zaak waarover de rechtbank nu moet oordelen, gaat het om de aanvraag voor een mvv die eiseres op 20 oktober 2021 heeft ingediend voor betrokkene. Betrokkene wil graag bij eiseres in Nederland komen wonen.
4. De mvv-aanvraag is afgewezen omdat er volgens verweerder ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat betrokkene zich schuldig heeft gemaakt aan 1F-gedragingen en betrokkene daarom een gevaar vormt voor de openbare orde.i Verder zijn er volgens verweerder geen bijzondere omstandigheden waarom zou moeten worden afgeweken van de toepasselijke beleidsregelsii en is de afwijzing van de aanvraag niet in strijd met artikel 8 van het EVRM.iii
5. De rechtbank zal het beroep beoordelen aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden.
6. Eiseres heeft ten eerste aangevoerd dat aan betrokkene ten onrechte het zogenoemde inburgeringsvereiste wordt tegengeworpen. De rechtbank leidt uit het bestreden besluit af dat dit niet één van de redenen is geweest om de mvv-aanvraag af te wijzen. Verweerder heeft dit in zijn verweerschrift en ter zitting ook bevestigd. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat bij een eventuele toekomstige mvv-aanvraag het inburgeringsvereiste, gelet op zijn leeftijd, niet aan betrokkene zal worden tegengeworpen. De beroepsgrond is vervolgens ter zitting ingetrokken. De rechtbank gaat daarom niet verder in op dit punt.
7. Ten tweede heeft eiseres aangevoerd dat de asielbeschikking van 9 januari 2004 moet worden herzien. De rechtbank overweegt dat verweerder op 4 mei 2023 aan eiseres heeft laten weten dat er een aparte procedure zal worden gestart om het herzieningsverzoek te beoordelen. Ter zitting heeft eiseres aangevoerd dat het starten van een afzonderlijke herzieningsprocedure in strijd is met het evenredigheidbeginsel en met de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM. De rechtbank oordeelt dat het aan verweerder is om te beslissen of een herzieningsverzoek wordt behandeld in een afzonderlijke procedure. Dit heeft niets te maken met de vraag of de artikel 8 EVRM-belangenafweging die verweerder heeft gemaakt, wel of niet evenredig is.
8. De rechtbank overweegt dat het beroep tegen de asielbeschikking in 2005 niet- ontvankelijk is verklaard en dat daarmee de afwijzing van die asielaanvraag in rechte vast staat. Dit betekent dat de rechtbank er in de zaak waar het nu om gaat van uit moet gaan dat de asielaanvraag terecht is afgewezen en aan betrokkene terecht is tegengeworpen dat er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan 1F- gedragingen. Dit kan pas anders worden als verweerder het verzoek om herziening van de asielbeslissing toewijst. De rechtbank stelt vast dat verweerder hier (nog) geen beslissing op heeft genomen. De rechtbank laat alles wat eiseres in dit kader naar voren heeft gebracht verder buiten beschouwing. De beroepsgrond slaagt niet.
9. Ook heeft eiseres aangevoerd dat verweerder niet concreet heeft gemotiveerd dat betrokkene een actueel, werkelijk en voldoende ernstig gevaar vormt voor de openbare orde. De rechtbank stelt vast dat aan betrokkene geen inreisverbod is opgelegd en dat hij niet tot
ongewenst vreemdeling is verklaard. De rechtbank overweegt dat volgens vaste rechtspraak het begrip ‘openbare orde’ in de Gezinsherenigingsrichtlijniv zich niet verzet tegen een nationale praktijk waarbij een verblijfstitel van een vreemdeling wordt ingetrokken of verlenging van de geldigheidsduur daarvan wordt geweigerd om redenen van openbare orde als de desbetreffende vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde omdat er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat die vreemdeling zich schuldig heeft gemaakt aan 1F-gedragingen. Daarbij is niet vereist dat wordt vastgesteld dat de persoonlijke gedragingen van de vreemdeling een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging vormen voor een fundamenteel belang van de samenleving.v De rechtbank oordeelt dat die rechtspraak ook geldt in situaties zoals in deze zaak, waarbij het gaat om de afwijzing van een mvv-aanvraag. De beroepsgrond slaagt niet.
10. Uit de in 9. genoemde rechtspraak volgt dat verweerder bij het afwijzen van een mvv-aanvraag rekening moet houden met het evenredigheidsbeginsel en dat hij een individuele beoordeling moet maken van de situatie van de vreemdeling. Hierbij moet bijvoorbeeld worden gekeken naar de aard en de hechtheid van de gezinsband, de duur van het verblijf in de lidstaat en met het bestaan van familiebanden en culturele of sociale banden met het land van herkomst. Deze beoordeling mag ook plaatsvinden in het kader van de toets aan artikel 8 van het EVRM.vi
11. De rechtbank overweegt dat verweerder een individuele beoordeling heeft gemaakt van de situatie van betrokkene. Verweerder heeft hierbij mogen tegenwerpen dat betrokkene een gevaar vormt voor de openbare orde omdat er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan 1F-gedragingen en dat dit zeer ernstige misdrijven zijn, die een groot menselijk leed hebben veroorzaakt. Dat betrokkene de 1F-gedragingen niet in Nederland heeft gepleegd, is niet relevant. Verweerder heeft zich op het standpunt mogen stellen dat het (lange) tijdsverloop sindsdien, niet afdoet aan de ernst en gevolgen van die misdrijven. Verder heeft verweerder niet ten onrechte bij het bestreden besluit betrokken dat eiseres op de hoogte moet zijn geweest van de 1F- gedragingen die betrokkene heeft gepleegd en dat betrokkene en zij er daarom niet op mochten vertrouwen dat zij toestemming zouden krijgen om in Nederland gezinsleven uit te oefenen.
12. Daarnaast heeft verweerder in het nadeel van betrokkene bij het bestreden besluit mogen betrekken dat betrokkene weliswaar van 2000 tot 2005 in Nederland heeft verbleven, maar dat het in deze zaak gaat om een eerste toelating omdat betrokkene nooit een verblijfsvergunning in Nederland heeft gehad. Verweerder heeft er in dit kader ook op mogen wijzen dat betrokkene het grootste deel van zijn leven in Afghanistan heeft gewoond en dat de (meerderjarige) zoon van eiseres en betrokkene, ook in Afghanistan woont. Verweerder heeft tot de conclusie kunnen komen – samengevat – dat de sociale, culturele en familiebanden die betrokkene met Afghanistan heeft sterker zijn dan de banden die hij met Nederland heeft.
13. Eiseres heeft aangevoerd dat betrokkene in 2005 niet vrijwillig uit Nederland is vertrokken. De rechtbank overweegt dat dit geen relevante omstandigheid is in het kader van de belangenafweging. Eiseres heeft er verder op gewezen dat de situatie in Afghanistan sterk is veranderd als gevolg van de machtsovername door de Taliban in 2021. Eiseres stelt dat betrokkene Afghanistan überhaupt niet uit kan, dat hij daar een reëel risico loopt op ernstige schadevii en dat het voor eiseres om dezelfde reden niet veilig is om naar
Afghanistan terug te keren. Volgens eiseres heeft verweerder één en ander ten onrechte niet in de belangenafweging betrokken. De rechtbank stelt vast dat verweerder heeft aangenomen dat er een objectieve belemmering bestaat om het gezinsleven in Afghanistan uit te oefenen. Verweerder heeft de door eiseres genoemde omstandigheden – waaronder de situatie waarin betrokkene verkeert in Afghanistan – dus bij de belangenafweging betrokken. Voor zover eiseres namens betrokkene een beroep doet op artikel 3 van EVRM, overweegt de rechtbank dat dit een asielgrond is dat in de belangenafweging geen rol kan spelen. Anders dan eiseres heeft gesteld, maakt dit de beoordeling van de individuele
situatie van betrokkene niet illusoir.
14. De rechtbank oordeelt dat verweerder niet ten onrechte heeft beslist dat het algemeen belang van de Nederlandse Staat om aan betrokkene geen verblijf toe te staan, zwaarder weegt dan het belang van betrokkene om in Nederland gezinsleven uit te oefenen met eiseres. Dat er een objectieve belemmering bestaat om het gezinsleven in Afghanistan uit te oefenen, heeft bij verweerder niet tot een andere beslissing hoeven leiden. Verweerder heeft tot de slotsom kunnen komen dat aan de aard, ernst en de gevolgen van de misdrijven die aan betrokkene worden tegengeworpen meer gewicht toekomt. Verder heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat het de eigen keuze van eiseres is om zich wel of niet in Afghanistan bij betrokkene te vestigen; zij wordt dus niet gedwongen Nederland of de Europese Unie te verlaten.
15. Ten slotte heeft eiseres aangevoerd dat het in strijd is met het evenredigheidsbeginsel en met het doel en nuttig effect van de Gezinsherenigingsrichtlijn om betrokkene voor onbepaalde tijd uit te sluiten van regulier verblijf en om de individuele omstandigheden van betrokkene in Afghanistan en van eiseres bij terugkeer naar dat land niet bij zijn besluit te betrekken. Het beleid van verweerder is kennelijk onredelijk en moet daarom buiten toepassing blijven.
16. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit niet onevenredig is. De beleidsregels waarop het bestreden besluit (mede) is gebaseerd zijn dat evenmin. Het bestreden besluit en de beleidsregels gaan niet verder dan het daarmee beoogde doel en eiseres en/of betrokkene worden niet onevenredig in hun belangen geschaad. Verweerder heeft mogen aangeven dat de weigering van de mvv ertoe strekt dat betrokkene niet in Nederland mag verblijven en dat voorkomen moet worden dat de Nederlandse bevolking en eventuele slachtoffers met hem in contact kunnen komen of worden geconfronteerd. Ook is het beleid van de Nederlandse overheid erop gericht dat Nederland geen vluchthaven wordt voor vreemdelingen op wie artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag van toepassing is.viii
17. Ten slotte oordeelt de rechtbank dat de door eiseres en/of betrokkene naar voren gebrachte medische omstandigheden voor verweerder geen aanleiding hoefden te vormen om af te wijken van zijn beleidsregels.
18. De rechtbank oordeelt dat verweerder de mvv-aanvraag mocht afwijzen. Het beroep is ongegrond. De proceskosten worden niet vergoed.