ECLI:NL:RBDHA:2023:7755
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verlies van het Nederlanderschap en de evenredigheidstoets in het bestuursrecht
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 juni 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een vrouw die het Nederlanderschap claimt, en de minister van Buitenlandse Zaken. Eiseres heeft haar aanvraag voor een Nederlands paspoort niet in behandeling genomen gekregen, omdat verweerder stelde dat zij het Nederlanderschap op 3 december 2017 had verloren. Dit verlies was gebaseerd op artikel 15, eerste lid, aanhef en onder c, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN). Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij zij aanvoert dat het verlies van haar nationaliteit inbreuk maakt op haar recht op familie- en gezinsleven, aangezien zij afhankelijk is van de zorg van haar dochter in Nederland.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres ook de Turkse nationaliteit heeft en dat zij meer dan 10 jaar in Turkije heeft gewoond. De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft gesteld dat het aan Nederlanders in het buitenland is om zich adequaat te laten voorlichten over de regels omtrent het behoud van het Nederlanderschap. De rechtbank volgt de redenering van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) dat er ten tijde van het peilmoment geen sprake was van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en haar dochter, en dat eiseres niet heeft aangetoond dat zij gebruik heeft gemaakt van haar recht op vrij verkeer.
De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, omdat het verlies van het Nederlanderschap niet in strijd is met het Unierecht en de evenredigheidstoets correct is uitgevoerd. De rechtbank wijst erop dat de gevolgen van het verlies van het Nederlanderschap op het peilmoment moeten worden beoordeeld, en dat hypothetische gevolgen niet in de beoordeling worden meegenomen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.