ECLI:NL:RBDHA:2023:7341

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 april 2023
Publicatiedatum
23 mei 2023
Zaaknummer
AWB 21/4382
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen eigen bijdrage in opvangkosten van asielzoeker en de beoordeling van dwangsomvergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 april 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een asielzoeker, eiser, en het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa), verweerder. Eiser, geboren in 1996 en van Afghaanse nationaliteit, heeft een beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder waarin werd vastgesteld dat hij een eigen bijdrage van € 5.803,33 verschuldigd was voor zijn opvang. Dit besluit volgde op de ontvangst van een dwangsomvergoeding van € 15.000,- van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). Eiser betwistte dat deze dwangsomvergoeding als eigen vermogen mocht worden aangemerkt en voerde aan dat deze vergoeding een immateriële schadevergoeding betrof, die niet in de berekening van de eigen bijdrage mocht worden meegenomen.

De rechtbank heeft de zaak op 5 april 2023 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank overwoog dat de dwangsomvergoeding niet kan worden gelijkgesteld aan een immateriële schadevergoeding en dat de eigen bijdrage noodzakelijk is om te voorkomen dat asielzoekers onterecht beslag leggen op collectieve middelen. De rechtbank concludeerde dat de dwangsomvergoeding als vermogen moet worden aangemerkt voor de vaststelling van de eigen bijdrage.

Daarnaast oordeelde de rechtbank dat het besluit op de juiste wijze bekend was gemaakt, ondanks dat de beschikkingsnota eerder was gedateerd dan het besluit zelf. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees erop dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/4382

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 april 2023 in de zaak tussen

[eiser], eiser,

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. E.W.B van Twist),
en
het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers(hierna: COa), verweerder
(gemachtigde: mr. S. Beyik-Kocer).

Procesverloop

Bij besluit van 19 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder vastgesteld dat eiser een eigen bijdrage is verschuldigd in de kosten van zijn opvang van € 5.803,33.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 5 april 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen H.C. Khanna. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat de zaak over?
1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1996 en heeft de Afghaanse nationaliteit.
2. Eiser heeft van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) een dwangsomvergoeding van € 15.000,- ontvangen. Daardoor beschikt eiser volgens verweerder over eigen vermogen van tenminste dat bedrag. Op grond van artikel 20 van de Rva [1] in samenhang met de Reba [2] , heeft verweerder de kosten voor eisers opvang, begroot op € 5.803,33 met peildatum januari 2021, teruggevorderd.
Wat vindt eiser?
3. Eiser is het niet eens met het besluit. Eiser voert aan dat de dwangsomvergoeding een uitkering is in verband met geleden immateriële schade en daarom onder artikel 5, lid 2, van de Reba valt. De dwangsomvergoeding had volgens eiser dus niet meegenomen mogen worden in de berekening van eisers eigen vermogen. Daarnaast is de nota van 16 juli 2021 en de beschikking eigen bijdrage van 19 juli 2021, zodat de nota niet gebaseerd is op een rechtsgeldig besluit, aldus eiser. Tot slot voert eiser aan dat het besluit niet op de juiste wijze bekendgemaakt is, nu het besluit niet aan de gemachtigde is gestuurd.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Ontvangen dwangsom
4.1.
De dwangsomregeling is ingevoerd met het idee dat het toekennen van een dwangsom het bestuursorgaan prikkelt om wel tijdig te beslissen en zou bijdragen aan de rechtsbescherming van de rechtszoekende. Dat is iets anders dan een tegemoetkoming voor leed veroorzaakt door trage besluitvorming. De CRvB heeft reeds geoordeeld dat een dwangsom die in het kader van het niet tijdig beslissen door een bestuursorgaan wordt verbeurd, niet kan worden aangemerkt als of gelijkgesteld kan worden met een (immateriële) schadevergoeding. [3] Tevens is van belang dat het toekennen van een dwangsom niet in de weg staat aan vergoeding van geleden materiële en/of immateriële schade als gevolg van trage besluitvorming door het bestuursorgaan. Daarvoor is in de Awb een aparte verzoekschriftprocedure opgenomen. [4] Dat is een belangrijke aanwijzing dat de dwangsom en immateriële schadevergoeding van elkaar moeten worden onderscheiden en naast elkaar bestaan. Ook de hoogste bestuursrechter heeft benadrukt dat een dwangsom niet in de plaats komt van een schadevergoeding. [5]
4.2.
De rechtbank overweegt verder dat het idee achter het vragen van een eigen bijdrage voor verblijf in een opvangvoorziening een andere is dan die ten grondslag ligt aan de dwangsomregeling bij niet tijdig beslissen. De eigen bijdrage is door de wetgever nodig geacht zodat een asielzoeker alleen beslag legt op de collectieve middelen voor zover hij of zij niet in zijn of haar eigen bestaan te voorzien. Vanwege deze te onderscheiden doelen is de rechtbank van oordeel dat de prikkel voor een bestuursorgaan om tijdig te beslissen ook niet wegvalt als vervolgens in het kader van een mogelijk te betalen eigen bijdrage voor de kosten van opvang de ontvangen schadevergoeding als vermogen wordt aangemerkt. Het is bovendien geen zekerheid dat het toekennen van een dwangsom tot gevolg heeft dat een eigen bijdrage verschuldigd is. Dat hangt af van de vermogenspositie van de betreffende vreemdeling.
4.3.
Hoewel de rechtbank begrijpt dat het voor eiser vervelend is dat zijn asielprocedure lang heeft geduurd, is de rechtbank, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, van oordeel dat de dwangsom moet worden aangemerkt als vermogen voor de vaststelling van de eigen bijdrage en niet valt binnen de uitzonderingen voor immateriële schadevergoedingen. [6]
Rechtsgeldig besluit
5. De rechtbank stelt vast dat eiser terecht heeft opgemerkt dat de beschikkingsnota (16 juli 2021) eerder is gedateerd dan het besluit (19 juli 2021). De rechtbank is echter van oordeel dat, gelet op het feit dat in het besluit wordt verwezen naar twee bijlagen het aannemelijk is dat de berekening van het gevorderde bedrag met als titel ‘bijlage 1’ en de beschikkingsnota met als titel 'bijlage 2’ tegelijk met de beschikking bekend is gemaakt. Bovendien is de berekening gebaseerd op de in januari 2021 ontvangen dwangsom. Nu eiser de berekening van de hoogte van de eigen bijdrage zoals weergegeven in de beschikkingsnota niet betwist heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat de nota gebaseerd is op een rechtsgeldig besluit.
Bekendmaking van het besluit
6.1.
Uit vaste jurisprudentie van de hoogste bestuursrechter [7] vloeit voort dat het optreden van een gemachtigde tot gevolg heeft dat het contact met de belanghebbende in beginsel via deze gemachtigde verloopt. Heeft het bestuursorgaan weet van het optreden van een gemachtigde voor de belanghebbende in een bepaalde zaak, dan zal toezending van een besluit in die zaak uitsluitend aan de belanghebbende zelf in de regel tot gevolg hebben dat geen bekendmaking 'op de voorgeschreven wijze' heeft plaatsgevonden.
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat het besluit op voorgeschreven wijze bekend [8] is gemaakt. De gemachtigde van eiser heeft pas op 29 juli 2021 verklaart gemachtigde te zijn van eiser terwijl het besluit eerder is genomen, namelijk op 19 juli 2021. Het enkele feit dat gemachtigde van eiser in eerdere asielprocedures namens hem is opgetreden, is geen reden om er vanuit te gaan dat dezelfde gemachtigde in deze procedure zou optreden. Verweerder had hier dan ook niet vanuit hoeven gaan. Het besluit is terecht naar eiser toegezonden.
Wat is de conclusie?
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.C. Laagland, rechter, in aanwezigheid van mr. R.S. Ouertani, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 april 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005.
2.Regeling eigen bijdrage asielzoekers met inkomen en vermogen.
3.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (hierna: CRvB) van 7 mei 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1429.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Rechtbank Noord-Nederland van 28 oktober 2021, ECLI:NL:RBNNE:2021:4635 en van 18 januari 2022, ECLI:NL:RBNNE:2022:187.
5.Zie de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 8 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1560.
6.Zie artikel 5, tweede lid en onder d van de Reba.
7.Zie de uitspraken van de Afdeling van 8 december 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BO6632 en van 20 juni 2013, ECLI:RVS:2013:87.
8.Zie 3:41 van de Awb.