ECLI:NL:RBDHA:2023:7165

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 mei 2023
Publicatiedatum
19 mei 2023
Zaaknummer
NL22.24987
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning op basis van niet-tijdelijke humanitaire gronden en evenredigheidsbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 mei 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een Gambiaanse nationaliteit houder, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor wijziging van zijn verblijfsvergunning naar 'niet-tijdelijke humanitaire gronden', nadat zijn eerdere verblijfsvergunning was ingetrokken vanwege de beëindiging van zijn relatie. De staatssecretaris heeft deze aanvraag afgewezen, omdat de eiser niet voldeed aan de voorwaarden van vijf jaar rechtmatig verblijf en het inburgeringsvereiste. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de staatssecretaris voldoende gemotiveerd had dat er geen aanleiding was om af te wijken van het beleid. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM correct was uitgevoerd, en dat de eiser niet had aangetoond dat hij niet naar Gambia kon terugkeren. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de verblijfsvergunning niet in strijd was met het recht op privéleven en dat de eiser zijn stelling dat hij in Gambia in een situatie van onevenredige hardheid zou komen, niet had onderbouwd. De uitspraak is openbaar gemaakt en de eiser heeft de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.24987

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

v-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. M.S. Yap),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C.W.M. van Breda).

Procesverloop

Bij besluit van 5 januari 2022 (primaire besluit) heeft verweerder eisers aanvraag tot wijziging van beperking van de verblijfsvergunning in het verblijfsdoel ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’ afgewezen.
Bij besluit van 15 november 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar hiertegen ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 30 maart 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ter zitting is het onderzoek in de zaak gesloten.
Op 3 mei 2023 heeft eiser verzocht om het onderzoek te heropenen.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [Geboortedatum] en bezit de Gambiaanse nationaliteit. Hij is met ingang van 3 augustus 2016 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als verblijfsdoel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [Naam 2] (referent)’. Deze verblijfsvergunning was geldig tot 3 augustus 2021. Bij besluit van 28 oktober 2020 is de verblijfsvergunning ingetrokken met terugwerkende kracht vanaf 7 september 2020, vanwege beëindiging van de relatie tussen eiser en referent. Het bezwaar van eiser tegen de intrekking is bij besluit van 3 juni 2021 ongegrond verklaard. Het beroep hiertegen is door deze rechtbank en zittingsplaats ongegrond verklaard bij uitspraak van 30 september 2021. [1]
2. Eiser heeft op 30 juli 2021 een aanvraag ingediend tot wijziging van beperking van deze verblijfsvergunning in het verblijfsdoel ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’. Eiser heeft hieraan ten grondslag gelegd dat hij sinds 2016 in Nederland woont, hier is opgenomen in de samenleving en een sociaal netwerk heeft. Hij kan in zijn eigen onderhoud voorzien en vormt geen last voor de publieke middelen. Verder stelt eiser dat hij niet kan terugkeren naar Gambia, omdat hij geen enkele band meer heeft met zijn land van herkomst.
3. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen en deze beslissing in bezwaar gehandhaafd, omdat eiser niet gedurende vijf jaar voorafgaand aan de aanvraag een verblijfsrecht heeft gehad en omdat dat hij niet heeft voldaan aan het inburgeringsvereiste. Verweerder ziet geen reden om af te wijken van zijn beleid dat aan deze voorwaarden moet zijn voldaan. Het niet verlenen van de gevraagde verblijfsvergunning is volgens verweerder niet in strijd met van artikel 8 van het EVRM. [2]
4. Eiser voert in beroep aan dat verweerder ten onrechte geen aanleiding heeft gezien om af te wijken van zijn beleid. Eiser beroept zich hierbij op de Unierechtelijke evenredigheidsbeoordeling. In dat verband is volgens eiser relevant dat zijn huwelijk met referent pas na vijf jaar verblijf in Nederland juridisch is beëindigd en dat hij het inburgeringsexamen op één onderdeel na heeft behaald. Eiser stelt, onder verwijzing naar een uitspraak van de Afdeling [3] van 13 juli 2022, [4] dat verweerder op grond van artikel 8 van het EVRM een alle relevante feiten en omstandigheden omvattende belangenafweging had moeten maken. De in dit geval gemaakte belangenafweging geeft geen blijk van een ‘fair balance’. Er zijn volgens hem nieuwe feiten en omstandigheden en hij heeft aangetoond dat het economisch welzijn niet in het geding is. Eiser heeft betaald werk, hij is volledig geïntegreerd in de Nederlandse samenleving en hij heeft een sociaal netwerk opgebouwd. Aanvullend heeft hij aangevoerd dat hij in Nederland onder medische behandeling staat. Daarnaast heeft eiser aangevoerd dat uitgezette Gambianen vanuit de Europese Unie niet welkom zijn in Gambia. Na sluiting van het onderzoek heeft eiser de rechtbank bericht dat hij alsnog het inburgeringsexamen heeft behaald.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Volgens artikel 3.51, eerste lid, aanhef en onder a, sub 1, van het Vb [5] kan de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een beperking, verband houdend met niet-tijdelijke humanitaire gronden worden verleend aan de vreemdeling, die vijf jaar in Nederland verblijft als houder van een verblijfsvergunning onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid van een persoon met een niet-tijdelijk verblijfsrecht’. In paragraaf B9/8 van de Vc [6] is neergelegd hoe verweerder invulling geeft aan deze bevoegdheid.
6. Niet in geschil dat eiser niet voldoet aan de voorwaarde dat hij direct voorafgaand aan de aanvraag gedurende vijf jaar rechtmatig verblijf moet hebben gehad bij zijn voormalige echtgenote. Daarnaast staat vast dat eiser op het moment van het bestreden besluit niet voldeed aan de voorwaarde dat hij het inburgeringsexamen heeft behaald of hiervan is vrijgesteld of ontheven. Dat eiser er na sluiting van het onderzoek er alsnog in is geslaagd om het inburgeringsexamen met succes af te ronden, vormt geen reden voor heropening van het onderzoek, omdat de beoordeling van het beroep geschiedt aan de hand van de omstandigheden op het moment van het bestreden besluit.
7. Ook de in beroep aangevoerde medische omstandigheden leiden niet tot de conclusie dat het bestreden besluit geen stand kan houden. Eiser heeft zijn beroep onderbouwd met een brief van het Bravis Ziekenhuis van 15 december 2022, dus na het bestreden besluit. Verweerder heeft hier geen rekening mee kunnen houden. Uit de brief volgt overigens dat hij die datum is gezien naar aanleiding van een verwijzing door de huisarts en dat eiser medicatie krijgt. Van verdere behandeling is niet gebleken.
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder verder voldoende gemotiveerd dat er geen aanleiding is om uit het oogpunt van evenredigheid om af te wijken van zijn beleid. Verweerder heeft hierbij benadrukt dat eisers huwelijk feitelijk is geëindigd toen eiser nog geen vijf jaar rechtmatig bij zijn ex-echtgenote verbleef. Ook vindt verweerder dat eiser voldoende tijd heeft gehad om het inburgeringsexamen te halen en dat het voor eisers rekening komt dat hij ruim een jaar heeft gewacht met de start van de inburgering. Daarnaast heeft verweerder erop gewezen dat de door eiser aangevoerde omstandigheden dat hij sinds 2016 in Nederland verblijft, dat hij is opgenomen in de Nederlandse samenleving en volledig in zijn onderhoud kan voorzien alsook de stelling dat hij niet meer naar Gambia kan terugkeren, omdat hij geen band meer heeft met zijn land van herkomst, al eerder zijn beoordeeld in verweerders besluit van 3 juni 2021 en in de uitspraak van de rechtbank van 30 september 2021. Verweerder stelt terecht dat niet is gebleken dat eisers omstandigheden sindsdien zijn gewijzigd.
9. De rechtbank heeft in de uitspraak van 30 september 2021 geoordeeld dat de weigering om eiser verder verblijf in Nederland toe te staan niet in strijd is met het recht op privéleven zoals beschermd door artikel 8 van het EVRM. Dat eiser zijn banden met Nederland sindsdien heeft gecontinueerd en versterkt, dwingt niet tot een andere conclusie. Hierbij is van belang dat eiser in verblijfsonzekerheid verkeerde aangezien hij in afwachting was van de uitkomst van de eerdere beroepsprocedure en de beslissing op zijn huidige aanvraag. Verweerder stelt over de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM terecht dat eisers situatie afwijkt van die waarover de Afdeling heeft geoordeeld op 13 september 2022, [7] aangezien eiser op het moment van het bestreden besluit het inburgeringsexamen niet had behaald. Verweerder hoeft in dit geval het economisch belang van Nederland niet nader te motiveren. Uit het bestreden besluit volgt dat van eiser mag worden verwacht dat hij zijn privéleven verder vormgeeft in Gambia. Verweerder heeft hierbij terecht geconcludeerd dat eiser zijn stelling dat hij niet meer terug kan keren naar Gambia nog altijd niet heeft weten te onderbouwen. Eiser heeft in beroep gesteld dat hij zich in Gambia niet zal kunnen handhaven en ter onderbouwing hiervan een brief overgelegd van Vluchtelingenwerk Nederland (VWN) van 19 december 2022. Ook hier heeft verweerder geen rekening mee kunnen houden in de besluitvorming. Daarbij valt op dat de meest recente informatie in de brief dateert van april 2022, zodat niet valt in te zien dat eiser deze niet eerder heeft overgelegd. Vooropgesteld wordt verder dat eiser in het bezit is van de Gambiaanse nationaliteit, een Gambiaans paspoort heeft en dus naar Gambia kan terugkeren. Voor zover de brief van VWN verwijst naar nieuwsartikelen van mei en augustus 2021 over het blokkeren van vluchten van vanuit Europa uitgezette Gambianen, is de actuele waarde van die informatie, in het bijzonder voor eiser persoonlijk, niet onderbouwd. Voor zover de brief van VWN daarnaast algemene informatie bevat over moeilijkheden die terugkeerders in Gambia ondervinden bij het opnieuw opbouwen van een bestaan, overweegt de rechtbank dat eiser met die informatie niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij zich persoonlijk niet zal kunnen handhaven in Gambia. De rechtbank volgt eiser dan ook niet in zijn stelling dat hij bij terugkeer naar Gambia in een situatie terechtkomt die getuigt van onevenredige hardheid
10. Het beroep is daarom ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. S.C. Spruijt, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

2.Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
5.Vreemdelingenbesluit 2000.
6.Vreemdelingencirculaire 2000.