ECLI:NL:RBDHA:2021:10866
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Intrekking verblijfsvergunning wegens verbroken gezinsband en recht op privéleven onder artikel 8 EVRM
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 september 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die de Gambiaanse nationaliteit bezit, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris, waarbij zijn verblijfsvergunning was ingetrokken omdat de relatie met zijn partner was verbroken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet meer voldeed aan de voorwaarden waaronder de verblijfsvergunning was verleend, aangezien de gezinsband met de referente feitelijk was verbroken. De rechtbank heeft overwogen dat de intrekking van de verblijfsvergunning niet in strijd is met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), dat het recht op respect voor privé- en gezinsleven waarborgt. De rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris terecht heeft geconcludeerd dat er geen bijzondere feiten of omstandigheden waren die een afwijking van het beleid rechtvaardigden. De eiser had aangevoerd dat de echtscheiding nog niet definitief was en dat hij geen banden meer had met Gambia, maar de rechtbank oordeelde dat hij in redelijkheid kon worden gevraagd om naar Gambia terug te keren. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.