ECLI:NL:RBDHA:2023:6839

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 mei 2023
Publicatiedatum
11 mei 2023
Zaaknummer
C/09/629272 / HA ZA 22-413
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige rechtspraak en niet-ontvankelijkheid in civiele procedure

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 17 mei 2023 uitspraak gedaan in een civiele procedure waarin [eiser] de Staat der Nederlanden aansprakelijk stelde voor onrechtmatige rechtspraak. De zaak begon met de gevangenhouding van [eiser] op 3 februari 2022, die aanvankelijk voor 30 dagen was bevolen, maar later werd gewijzigd naar 90 dagen door een rectificatie-bevel op 10 maart 2022. [eiser] betoogde dat deze wijziging onrechtmatig was, omdat het hem de mogelijkheid ontnam om hoger beroep aan te tekenen binnen het gesloten stelsel van rechtsmiddelen van het Wetboek van Strafvordering. De Staat voerde aan dat niet voldaan was aan de vereisten voor aansprakelijkheid voor onrechtmatige rechtspraak.

De rechtbank oordeelde dat [eiser] niet-ontvankelijk was in zijn vorderingen. De rechtbank benadrukte dat het strafrecht een gesloten stelsel van rechtsmiddelen kent, en dat de juistheid van rechterlijke beslissingen niet ter discussie kan worden gesteld via een vordering uit onrechtmatige daad, tenzij er fundamentele rechtsbeginselen zijn veronachtzaamd. Aangezien [eiser] geen hoger beroep had ingesteld tegen het rectificatie-bevel, was hij niet in zijn vorderingen te ontvangen. De rechtbank veroordeelde [eiser] tot betaling van de proceskosten aan de Staat, die op € 1.872,- werden begroot, te vermeerderen met nakosten.

De uitspraak benadrukt het belang van het gesloten stelsel van rechtsmiddelen in het strafrecht en de noodzaak voor partijen om gebruik te maken van de beschikbare rechtsmiddelen binnen de gestelde termijnen. De beslissing van de rechtbank is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de proceskosten onmiddellijk moeten worden betaald, ongeacht een eventueel hoger beroep.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/629272 / HA ZA 22-413
Vonnis van 17 mei 2023 (bij vervroeging)
in de zaak van
[eiser]te [plaats],
eiser,
advocaat mr. A.H.J. Strak te Rotterdam,
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDEN (RAAD VOOR DE RECHTSPRAAK)te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. M. Beekes te Den Haag.
Partijen zullen hierna [eiser] en de Staat worden genoemd.

1.De zaak in het kort

1.1.
Onderhavige zaak heeft betrekking op het volgende. Bij bevel gevangenhouding van 3 februari 2022 heeft de raadkamer van de rechtbank Rotterdam de gevangenhouding van [eiser] voor de duur van 30 dagen bevolen. Bij rectificatie-bevel van 10 maart 2022 heeft de raadkamer de termijn van 30 dagen gevangenhouding gewijzigd in een termijn gevangenhouding van 90 dagen. Volgens [eiser] is het rectificatie-bevel onrechtmatig, omdat het bevel hem de mogelijkheid heeft ontnomen binnen het gesloten systeem van rechtsmiddelen van het Wetboek van Strafvordering (‘Sv’) hoger beroep tegen de beslissing te kunnen aantekenen. De Staat stelt zich op het standpunt dat niet voldaan is aan de vereisten om aansprakelijkheid van de Staat voor onrechtmatige rechtspraak aan te nemen.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding, uitgebracht op 26 april 2022, met producties 1 t/m 9;
  • de conclusie van antwoord met producties 1 t/m 4;
  • het tussenvonnis van 8 februari 2023 waarin een mondelinge behandeling is bepaald op 26 april 2023;
  • de akte houdende uitlating producties, tevens vermeerdering eis van [eiser].
2.2.
Op 26 april 2023 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat er ter zitting is besproken. Die aantekeningen bevinden zich in het griffiedossier.
2.3.
Ten slotte is een datum voor het wijzen van vonnis bepaald. Dit vonnis wordt bij vervroeging uitgesproken op de rol van 17 mei 2023.

3.De feiten

3.1.
[eiser] is op 22 januari 2022 aangehouden op verdenking van overtreding van de Wet Wapens en Munitie op 4 december 2020. In verband hiermee is hij op 23 januari 2022 in verzekering gesteld.
3.2.
Op 25 januari 2022 heeft rechter-commissaris een bevel tot bewaring verleend.
3.3.
Vervolgens heeft de officier van justitie de gevangenhouding voor de duur van 90 dagen gevorderd. Deze vordering is op 3 februari 2022 door de raadkamer van de rechtbank Rotterdam behandeld. De raadkamer heeft tijdens de zitting tevens een mondeling verzoek om schorsing van de voorlopige hechtenis van [eiser] behandeld.
3.4.
Bij bevel gevangenhouding van 3 februari 2022 heeft de raadkamer van de rechtbank Rotterdam de gevangenhouding van [eiser] voor de duur van 30 dagen bevolen en het verzoek om schorsing afgewezen.
3.5.
In het interne overzicht raadkamer gevangenhouding van 3 februari 2022 is ten aanzien van [eiser] opgenomen:
“Ams = afwijzing mondeling schorsingsverzoek (…).
nr
Pknr + naam verdachte
Ovj/Secr
vordering
beslissing
opmerkingen
(…)
4
10/019335-22
[eiser]
(waarnemer: mr. [de waarnemer])
[… 1]/[… 2]
90 dagen, ams
90 dagen, ams
MK snel 28 april middag Inh,
niet bekend of advo kan, advo [de waarnemer] geeft datum door aan mr Strak
Behandeltijd: 45 min
Parketnrs TUL:
Parketnrs VI:
Parketnrs openstaande zkn:
Parketnrs medeverdachte(n):
(…).”
3.6.
De administratie van de raadkamer van de rechtbank Rotterdam heeft in de terugkoppeling aan het Openbaar Ministerie ten aanzien van [eiser] opgenomen:
“[eiser]: 90, afw. schors.”
De beslissing is vervolgens in het Geïntegreerd Processysteem Strafrecht (GPS) geregistreerd.
3.7.
Op 10 maart 2022 heeft de raadkamer van de rechtbank Rotterdam een rectificatie-bevel gegeven, nadat het Administratie- en Informatiecentrum voor de Executieketen (AICE) aan de rechtbank had laten weten dat het bevel niet overeenkwam met de registratie in GPS. In het rectificatie-bevel heeft de rechtbank beslist dat het bevel van 3 februari 2022 verbeterd gelezen dient te worden in die zin dat de gevangenhouding bevolen is voor 90 dagen. Het rectificatie-bevel is op 11 maart 2022 aan [eiser] betekend.
3.8.
De advocaat van [eiser] heeft bij brief van 11 maart 2022 de officier van justitie om de invrijheidstelling van zijn cliënt verzocht. De officier van justitie heeft dat verzoek bij e-mailbericht van 14 maart 2022 afgewezen.
3.9.
[eiser] heeft vervolgens op 21 maart 2022 de officier van justitie en de Staat in kort geding gedagvaard en gevorderd gedaagden te gelasten om hem onmiddellijk in vrijheid te stellen. De voorzieningenrechter heeft [eiser] in deze vordering bij mondelinge uitspraak van 29 maart 2022 niet-ontvankelijk verklaard, omdat – samengevat – voor hem een andere met voldoende waarborgen omklede rechtsgang openstond.
3.10.
Op 24 maart 2022 heeft de raadkamer van de rechtbank Rotterdam een verzoek van [eiser] ontvangen dat strekt tot rectificatie van het bevel gevangenhouding van 10 maart 2022 alsmede tot opheffing van de voorlopige hechtenis. Bij beslissing van 29 maart 2022 heeft de raadkamer beide verzoeken afgewezen. De raadkamer heeft in dit verband overwogen dat de toewijzing van de gevangenhouding voor de duur van 90 dagen een beslissing van de raadkamer is en dat de beschikking van 10 maart 2022 het herstel van een misslag betreft en geen nieuwe beslissing. [eiser] heeft tegen deze beslissing geen hoger beroep ingesteld.
3.11.
Op 28 april 2022 heeft [eiser] een verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis ingediend. De raadkamer van de rechtbank Rotterdam heeft dit verzoek toegewezen.

4.Het geschil

4.1.
[eiser] vordert, na wijziging van eis, dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht verklaart dat leidend en rechtsgeldig is de schriftelijke beschikking gevangenhouding van de raadkamer van 3 februari 2022 en niet de GPS-registratie/computercorrespondentie tussen rechtbank en Openbaar Ministerie, welke niet toegankelijk is/kenbaar is voor verdachte en/of verdediging;
II. voor recht verklaart dat de rectificatie van de beslissing van 3 februari 2022, gedateerd 10 maart 2022, onrechtmatig is;
III. de Staat veroordeelt tot betaling van een schadevergoeding aan eiser, nader op te maken bij staat;
IV. de Staat veroordeelt in de proces- en nakosten.
4.2.
[eiser] legt aan zijn vorderingen – samengevat – het volgende ten grondslag. Door de in de oorspronkelijke beschikking van 3 februari 2022 bevolen termijn van 30 dagen gevangenhouding bij rectificatie-bevel van 10 maart 2022 te wijzigen in een termijn gevangenhouding van 90 dagen, heeft de rechtbank Rotterdam moedwillig en in strijd met de wet, dat wil zeggen onrechtmatig, [eiser] de mogelijkheid ontnomen binnen het gesloten systeem van rechtsmiddelen van het Wetboek van Strafvordering beroep ex artikel 71 lid 1 Sv tegen de beslissing gevangenhouding te kunnen aantekenen, hetgeen tevens in strijd is met de rechtszekerheid.
4.3.
De Staat concludeert tot afwijzing van het gevorderde en voert daartoe gemotiveerd verweer.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
De rechtbank moet beoordelen of de Staat op grond van onrechtmatige rechtspraak aansprakelijk is voor het door de raadkamer van de rechtbank Rotterdam op 10 maart 2022 gegeven rectificatie-bevel gevangenhouding.
5.2.
De Staat betoogt dat niet voldaan is aan de vereisten die aan een vordering op grond van onrechtmatige rechtspraak worden gesteld en dat de vorderingen van [eiser] daarom moeten worden afgewezen.
[eiser] kan niet in deze procedure worden ontvangen
5.3.
Naar het oordeel van de rechtbank brengt het gesloten stelsel van rechtsmiddelen mee dat [eiser] niet in deze procedure kan worden ontvangen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Het strafrecht kent een gesloten stelsel van rechtsmiddelen. Wettelijke regelingen waarbij tegen rechterlijke beslissingen rechtsmiddelen ter beschikking worden gesteld of wordt bepaald dat daartegen geen voorziening is toegelaten, moeten geacht worden uitputtend te hebben voorzien in bescherming van belangen die voor partijen bij de verkrijging van een juiste beslissing zijn betrokken. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is het onverenigbaar met dit gesloten stelsel dat de juistheid van een rechterlijke beslissing langs de weg van een vordering uit onrechtmatige daad ter discussie wordt gesteld. Alleen indien (i) bij de voorbereiding van een rechterlijke beslissing zo fundamentele rechtsbeginselen zijn veronachtzaamd dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak niet kan worden gesproken, en (ii) tegen die beslissing geen rechtsmiddel openstaat of heeft opengestaan, kan de Staat met een vordering op grond van onrechtmatige rechtspraak aansprakelijk worden gesteld voor de daaruit voortvloeiende schade (zie o.a. HR 3 december 1971, ECLI:NL:HR:1971:AB6788,
NJ1972/137 (
Hotel Jan Luyken), HR 8 mei 1987, ECLI:NL:HR:1987:AG5593,
NJ1988/1016 en HR 8 januari 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC0814,
NJ1993/558).
5.4.
De rechtsmiddelen die een verdachte in het kader van de voorlopige hechtenis ter beschikking staan zijn neergelegd in de artikelen 71, 69 en 87 Sv. Artikel 71 lid 1 Sv geeft de verdachte een recht van hoger beroep tegen het bevel tot gevangenhouding of gevangenneming binnen drie dagen na de tenuitvoerlegging, artikel 71 lid 2 Sv tegen een beslissing tot verlenging van de gevangenhouding binnen dezelfde termijn. Het recht om tegen een verlenging te appelleren, heeft de verdachte echter alleen als hij geen beroep heeft ingesteld tegen het bevel gevangenhouding of tegen eerdere verlenging daarvan. Dat betekent dat de verdachte op grond van artikel 71 één keer de gang naar het hof mag maken. De verdachte kan zich voorts op de voet van artikel 69 lid 1 Sv tot de rechtbank te wenden met het verzoek de voorlopige hechtenis op te heffen. Deze bepaling moet zo ruim moet worden uitgelegd dat de regeling ook van toepassing is wanneer een verdachte invrijheidstelling verlangt omdat hij meent dat aan zijn voorlopige hechtenis een einde is gekomen (HR 15 juni 1990, ECLI:NL:HR:1990:AC4216,
NJ1990/678). Tegen de afwijzing van een verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis staat op grond van artikel 87 lid 2 Sv eenmaal hoger beroep open.
5.5.
Vast staat dat [eiser], nadat het rectificatie-bevel van 10 maart 2022 op 11 maart 2022 aan hem was betekend, heeft nagelaten om daartegen hoger beroep in te stellen. Ook na het oordeel van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam dat aan [eiser] wél de mogelijkheid van hoger beroep openstond heeft [eiser] niet alsnog hoger beroep tegen het rectificatie-bevel ingesteld. Hoewel de stelling van [eiser] dat artikel 71 lid 1 Sv uitgaat van een beroepstermijn van uiterlijk 3 dagen na tenuitvoerlegging van een bevel juist is, miskent de stelling dat met het betekenen van het rectificatie-bevel op 11 maart 2022 een nieuwe situatie is ontstaan, als gevolg waarvan een nieuwe beroepstermijn is gaan lopen (zie bijv. HR 4 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3476 en HR 27 mei 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP8693). Dit brengt mee dat het op de weg van [eiser] had gelegen om tegen het rectificatie-bevel van 10 maart 2022 hoger beroep in te stellen, hetgeen hij heeft nagelaten.
5.6.
[eiser] heeft wel opheffing gevorderd van de voorlopige hechtenis, op de grond dat het rectificatie-bevel van 10 maart 2022 onrechtmatig zou zijn. Die vordering is afgewezen, omdat naar het oordeel van de raadkamer het rectificatie-bevel niet onjuist was. Tegen dat oordeel heeft hij eveneens geen hoger beroep ingesteld, hoewel in hoger beroep de juistheid van (dat oordeel over) het rectificatie-bevel had kunnen worden beoordeeld. Dat betekent dat [eiser] twee alternatieve rechtsgangen tot zijn beschikking had om de juistheid van het rectificatie-bevel van 10 maart 2022 te bestrijden.
5.7.
De slotsom is dat [eiser] in zijn vorderingen niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
Proceskosten
5.8.
[eiser] zal gelet op deze uitkomst in de proceskosten worden veroordeeld. De proceskosten aan de zijde van de Staat worden begroot op een bedrag van € 1.872,- (€ 676,- aan griffierecht en € 1.196,- (2,0 punten x tarief II € 598) aan salaris advocaat). Onder de proceskosten vallen ook de nakosten. De nakosten worden begroot op het bedrag genoemd in het liquidatietarief civiel (per 1 februari 2023: € 173,-). In geval van betekening worden een extra bedrag aan salaris (per 1 februari 2023: € 90,-) en de explootkosten van betekening toegekend. De proceskosten en de nakosten die zijn begroot op € 173,- dienen te worden betaald binnen veertien dagen nadat dit vonnis is uitgesproken. De nakosten die zijn begroot op € 90,- en de explootkosten dienen te worden betaald binnen veertien dagen na de betekening van dit vonnis. Bij gebreke van tijdige betaling is de wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten verschuldigd.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in zijn vorderingen;
6.2.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten, die aan de kant van de Staat worden begroot op in totaal € 1.872,- te vermeerderen met nakosten zoals vermeld in 5.8, en bepaalt dat [eiser] bij gebreke van tijdige betaling de wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten verschuldigd is, op de wijze zoals onder 5.8 vermeld;
6.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A. van de Laarschot en in het openbaar uitgesproken op 17 mei 2023.