In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 17 mei 2023 uitspraak gedaan in een civiele procedure waarin [eiser] de Staat der Nederlanden aansprakelijk stelde voor onrechtmatige rechtspraak. De zaak begon met de gevangenhouding van [eiser] op 3 februari 2022, die aanvankelijk voor 30 dagen was bevolen, maar later werd gewijzigd naar 90 dagen door een rectificatie-bevel op 10 maart 2022. [eiser] betoogde dat deze wijziging onrechtmatig was, omdat het hem de mogelijkheid ontnam om hoger beroep aan te tekenen binnen het gesloten stelsel van rechtsmiddelen van het Wetboek van Strafvordering. De Staat voerde aan dat niet voldaan was aan de vereisten voor aansprakelijkheid voor onrechtmatige rechtspraak.
De rechtbank oordeelde dat [eiser] niet-ontvankelijk was in zijn vorderingen. De rechtbank benadrukte dat het strafrecht een gesloten stelsel van rechtsmiddelen kent, en dat de juistheid van rechterlijke beslissingen niet ter discussie kan worden gesteld via een vordering uit onrechtmatige daad, tenzij er fundamentele rechtsbeginselen zijn veronachtzaamd. Aangezien [eiser] geen hoger beroep had ingesteld tegen het rectificatie-bevel, was hij niet in zijn vorderingen te ontvangen. De rechtbank veroordeelde [eiser] tot betaling van de proceskosten aan de Staat, die op € 1.872,- werden begroot, te vermeerderen met nakosten.
De uitspraak benadrukt het belang van het gesloten stelsel van rechtsmiddelen in het strafrecht en de noodzaak voor partijen om gebruik te maken van de beschikbare rechtsmiddelen binnen de gestelde termijnen. De beslissing van de rechtbank is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de proceskosten onmiddellijk moeten worden betaald, ongeacht een eventueel hoger beroep.