ECLI:NL:RBDHA:2023:679

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 januari 2023
Publicatiedatum
25 januari 2023
Zaaknummer
NL22.25068 en NL22.25069
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag niet in behandeling genomen vanwege verantwoordelijkheidsverdeling met Italië en interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 januari 2023 uitspraak gedaan in een geschil over de asielaanvraag van een Syrische eiser. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Italië volgens de Dublinverordening verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 5 januari 2023 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunten toegelicht, waarbij hij twijfels uitte over de naleving van internationale verplichtingen door Italië en de zorgvuldigheid van het bestreden besluit. De rechtbank heeft overwogen dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is, wat inhoudt dat Nederland erop mag vertrouwen dat Italië zijn verplichtingen nakomt. Eiser heeft niet voldoende bewijs geleverd dat Italië niet aan zijn verplichtingen voldoet. De rechtbank heeft ook de medische omstandigheden van eiser in overweging genomen, maar concludeerde dat er geen reden was voor nader onderzoek door het Bureau Medische Advisering. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen aanleiding was om de behandeling van de asielaanvraag aan zich te trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.25068 en NL22.25069
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser/verzoeker], eiser/verzoeker (hierna: eiser), V-nummer: [v-nummer]

(gemachtigde: mr. J.C.E. Hoftijzer),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A. de Graaf).

Procesverloop

Bij besluit van 7 december 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld (NL22.25068). Ook heeft hij verzocht om een voorlopige voorziening (NL22.25069).
De rechtbank/voorzieningenrechter (hierna: de rechtbank) heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 5 januari 2023 op zitting behandeld. Eiser was aanwezig met zijn gemachtigde. Als tolk was aanwezig M. Ahmed. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser heeft de Syrische nationaliteit. Hij heeft een asielaanvraag in Nederland ingediend, maar verweerder heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen. Volgens verweerder is Italië namelijk verantwoordelijk voor de behandeling van eisers aanvraag [1] .
Wat vindt eiser in beroep?
2. Volgens eiser valt te betwijfelen of ten aanzien van Italië nog langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Hij wijst daarbij op zijn eerdere ervaringen in Italië, de verslechtering van het politieke klimaat en prejudiciële vragen die zijn gesteld over het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dat alles heeft verweerder onvoldoende betrokken bij het bestreden besluit. Eiser betoogt verder dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen omdat verweerder geen medisch onderzoek heeft laten doen. Gelet op het voorgaande heeft verweerder ook onvoldoende duidelijk gemaakt waarom hij eiser, gezien de bijzondere omstandigheden van de zaak, niet onverplicht heeft opgenomen in de nationale procedure [2] . Tot slot heeft eiser in beroep een brief ingebracht van het Italiaanse ministerie van Buitenlandse Zaken van 5 december 2022 (hierna: de brief) waarin de lidstaten wordt verzocht om overdrachten naar Italië tijdelijk op te schorten “due to suddenly appeared technical reasons related to unavailability of reception facilities”. In dit kader wijst eiser ook op een uitspraak van de rechtbank [3] .
Wat is het oordeel van de rechtbank?
3. Voor zover eiser in algemene zin stelt dat hij persisteert bij alles wat door of namens hem in de voorfase is aangevoerd en dat dit als geheel herhaald en ingelast dient te worden beschouwd, overweegt de rechtbank dat deze algemene verwijzing onvoldoende is om te kunnen aanmerken als een beroepsgrond waar de rechtbank op in dient te gaan. Verweerder is in het bestreden besluit gemotiveerd ingegaan op de zienswijze van eiser. Voor zover eiser in beroep niet concreet heeft aangegeven waarom de reactie van verweerder op de zienswijze volgens hem niet juist of niet toereikend is, zal de rechtbank zich alleen richten op wat eiser in beroep heeft aangevoerd.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
3.1.
In Dublinzaken geldt het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit houdt in dat verweerder er als uitgangspunt op mag vertrouwen dat andere lidstaten zich houden aan hun verplichtingen uit het Unierecht en mensenrechtenverdragen. De hoogste bestuursrechter heeft meerdere keren geoordeeld dat dit uitgangspunt nog steeds op Italië van toepassing is [4] . Een vergelijkbaar oordeel is gegeven door het EHRM [5] in het arrest M.T. tegen Nederland [6] , en in het arrest A. B. tegen Finland. [7] Het ligt op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat dit uitgangspunt in zijn zaak niet geldt.
3.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hierin niet geslaagd. Eiser heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat Italië zich ten opzichte van hem niet aan zijn internationale verplichtingen houdt of dat er in Italië sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure en de opvangvoorzieningen.
Het persoonlijk relaas van eiser biedt ook geen indicaties voor het oordeel dat de asielprocedure in Italië niet aan de daaraan te stellen eisen voldoet. Eiser heeft aangevoerd dat hij in detentie heeft gezeten, maar verweerder stelt zich hierover terecht op het standpunt dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat dit in strijd met internationale verdragen of anderszins onrechtmatig is geweest. Zoals verweerder op zitting heeft aangegeven, heeft eiser in zijn gehoor bovendien verklaard dat hij in detentie de gelegenheid heeft gekregen om asiel aan te vragen, maar dit niet heeft gedaan. Voor klachten en andere voorkomende problemen kan eiser zich wenden tot de Italiaanse autoriteiten. Niet is gebleken dat eiser zich over zijn bedenkingen niet zou kunnen beklagen bij de Italiaanse (hogere) autoriteiten dan wel de geëigende instanties.
3.3.
Ten aanzien van het veranderde politieke klimaat in Italië overweegt de rechtbank als volgt. Niet is gebleken dat de regelgeving of het beleid ten opzichte van Dublinclaimanten in Italië is gewijzigd door het aantreden van een nieuwe regering. De aanname van eiser dat met de komst van de nieuwe regering er jegens hem push-backs zullen plaatsvinden, leidt niet tot een ander oordeel. Eiser heeft in zijn zienswijze gewezen op nieuwsberichten dat Italië schepen met asielzoekers niet meer toelaat in de Italiaanse havens. De rechtbank ziet hierin geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de situatie aan de grens in Italië ook gevolgen heeft voor Dublinclaimanten. Bovendien heeft verweerder er in dit kader terecht op gewezen dat Italië met het claimakkoord heeft gegarandeerd dat zij het verzoek van eiser voor internationale bescherming in behandeling zullen nemen en volgens de verdragsregels van het EVRM zullen handelen. De rechtbank ziet hierin dus geen reden om tot het oordeel te komen dat verweerder ten aanzien van Italië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel zou kunnen uitgaan. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder de beantwoording van de prejudiciële vragen van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 15 juni 2022, [8] over de deelbaarheid van het interstatelijk vertrouwensbeginsel had moeten afwachten.
Medische omstandigheden
3.4.
Uit het arrest C.K. [9] volgt dat verweerder nader onderzoek dient te verrichten als er medische gegevens worden overgelegd waaruit blijkt dat de Dublinoverdracht op zichzelf een reëel en bewezen risico inhoudt op een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van de gezondheidstoestand van de vreemdeling.
3.5.
Eiser heeft een samenvatting van een patiëntendossier en een foto van zijn medicijnen overgelegd waaruit volgt dat hij aan slapeloosheid of een andere slaapstoornis lijdt en dat er een vermoeden bestaat voor PTTS. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in de overgelegde medische gegevens geen aanleiding heeft hoeven zien om het BMA [10] om advies te vragen. Uit de door eiser overgelegde stukken blijkt niet dat eiser niet zou kunnen reizen of dat overdracht een reëel en bewezen risico zou inhouden op een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van zijn gezondheidstoestand. Verweerder mag er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ook vanuit gaan dat in Italië vergelijkbare medische zorg aanwezig is en dat niet is gebleken dat eiser daar niet behandeld kan worden.
Circular letter
3.6.
Ook de informatie in de brief leidt niet tot een ander oordeel. Het bestreden besluit gaat om de vaststelling van Italië als verantwoordelijke lidstaat. De omstandigheid dat de overdracht van eiser als gevolg van deze tijdelijke opschorting niet kan worden uitgevoerd is een tijdelijk overdrachtsbeletsel [11] . Dat maakt niet dat de vaststelling van Italië als verantwoordelijke lidstaat onrechtmatig is. Verweerder heeft op zitting informatie gegeven over de situatie en aangegeven dat Italië sinds de brief meerdere beslismomenten heeft gehad over het al dan niet opheffen van de tijdelijke opschorting. Dit geeft volgens de rechtbank aan dat het hier om een tijdelijk overdrachtsbeletsel gaat. Dat beletsel staat er niet aan in de weg dat eiser alsnog kan worden overgedragen zodra het beletsel is opgeheven. Als eiser niet kan worden overgedragen binnen de overdrachtstermijn is verweerder op grond van de Dublinverordening verplicht eisers aanvraag in behandeling te nemen.
Artikel 17 van de Dublinverordening
3.7.
De rechtbank overweegt dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen aanleiding is om de behandeling van de asielaanvraag van eiser aan zich te trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. Verweerder heeft dit standpunt voldoende gemotiveerd. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat overdracht aan Italië van onevenredige hardheid getuigt en er zijn geen concrete aanwijzingen dat Italië zijn internationale verplichtingen niet nakomt.
Wat is de conclusie?
4. De beroepsgronden slagen niet. Het beroep is ongegrond. Omdat met deze uitspraak op het beroep wordt beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. Dat verzoek wordt afgewezen.
5. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Schaaf, (voorzieningen) rechter, in aanwezigheid van mr. J.F.A. Bleichrodt, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
2.Zoals bedoeld in artikel 17 van de Dublinverordening.
3.Uitspraak van rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 29 december 2022, zaaknummer NL22.24566.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 10 januari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:49), 24 juni 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1788) en 26 augustus 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:2497.
5.Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
6.Arrest van het EHRM 23 maart 2021, ECLI:CE:ECHR:2021:0323DEC004659519.
7.Arrest van het EHRM 27 mei 2021, ECLI:CE:ECHR:2021:0420DEC004110019.
9.Arrest van het EHRM van 16 februari 2017, ECLI:EU:C:2017:127.
10.Bureau Medische Advisering.
11.Zie ook de uitspraken van de Afdeling van 8 april 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1032) en 30 oktober 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:2580).