ECLI:NL:RBDHA:2023:6746

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 mei 2023
Publicatiedatum
10 mei 2023
Zaaknummer
SGR 21/7550
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen beslaglegging op AOW-pensioen en de beoordeling van de geldigheid door de bestuursrechter

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 mei 2023 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen een besluit van de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. Eiser, woonachtig in [woonplaats], was het niet eens met de beslaglegging op zijn AOW-pensioen door Yards Deurwaardersdiensten, die op basis van een vordering van € 33,35 een bedrag van € 683,31 op zijn pensioen had ingehouden. Eiser stelde dat de beslaglegging was gebaseerd op onjuiste gegevens en dat de verweerder geen onderzoek had verricht naar de juistheid van de beslaglegging.

De rechtbank oordeelde dat het niet aan de verweerder of de bestuursrechter was om de geldigheid van het beslag te beoordelen. Dit volgt uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), die stelt dat bezwaren over een beslag aan de burgerlijke rechter voorgelegd moeten worden. De bestuursrechter moet de betalingsbeslissing van het bestuursorgaan toetsen aan de hand van het gelegde beslag, zonder de rechtmatigheid van het beslag zelf te beoordelen.

De rechtbank concludeerde dat de verweerder binnen de grenzen van het beslag had gehandeld en dat de beroepsgrond van eiser, dat verweerder geen onderzoek had verricht, niet kon slagen. Ook de claim van eiser dat verweerder de Wet bescherming persoonsgegevens had overtreden, werd verworpen, omdat de verplichting om informatie te verstrekken aan de beslaglegger voortvloeit uit de wet. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de beslaglegging op het AOW-pensioen van eiser rechtmatig was.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/7550

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 mei 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

en

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Verbeek).

Inleiding

In het besluit van 2 september 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat Yards Deurwaardersdiensten beslag heeft gelegd op zijn pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW-pensioen) en dat daarom in september 2021 eenmalig een bedrag van € 683,31 op zijn AOW-pensioen wordt ingehouden.
In het besluit van 14 oktober 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 23 februari 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van verweerder. Eiser heeft zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiser voert aan dat de beslaglegging is gebaseerd op onjuiste gegevens. Hij is niet bekend met de rekeningen die aan de beslaglegging ten grondslag liggen. Verweerder heeft ten onrechte geen onderzoek verricht naar de juistheid van de beslaglegging. Het betreft een vordering van in totaal € 33,35 die nu is uitgemond in een schuld van € 683,31. Dat staat niet met elkaar in verhouding. Daarnaast heeft verweerder zich schuldig gemaakt aan overtreding van de Wet bescherming persoonsgegevens door het verschaffen van informatie aan derden over zijn AOW-pensioen.
2. De rechtbank overweegt dat uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) volgt dat bezwaren betreffende een beslag kunnen worden voorgelegd aan de burgerlijke rechter en dat het niet op de weg van de derde-beslagene – in dit geval verweerder – ligt om de geldigheid van het beslag te beoordelen. Ook de bestuursrechter dient daarover niet te oordelen. Bij de beoordeling van een betalingsbeslissing als hier aan de orde, moet het gelegde beslag als een gegeven worden aanvaard. De bestuursrechter dient zijn toetsing te beperken tot het beantwoorden van de vraag of het bestuursorgaan bij het nemen van deze betalingsbeslissing is gebleven binnen het kader van het beslag. [1]
3. Verweerder heeft ter zitting verwezen naar de uitspraak van de CRvB van 22 april 2022 [2] , waarin de CRvB de in 2 genoemde rechtspraak bevestigt. Zoals uit die rechtspraak volgt, dient verweerder van de geldigheid van het beslag uit te gaan. Eisers grond dat verweerder ten onrechte geen onderzoek heeft verricht naar de juistheid van de beslaglegging, kan daarom niet slagen. Uit de stukken in het dossier blijkt dat verweerder in zijn besluitvorming binnen de grenzen van het gelegde beslag is gebleven. Omdat de rechtmatigheid van het beslag niet in deze procedure ter beoordeling staat, kan de rechtbank niet oordelen over de grond van eiser dat de beslaglegging is gebaseerd op onjuiste gegevens. Eiser dient zich hiervoor te wenden tot Yards Deurwaardersdiensten of de burgerlijke rechter.
4. Eiser voert nog aan dat verweerder zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van de Wet bescherming persoonsgegevens door het verschaffen van informatie aan derden over zijn AOW-pensioen. Gelet op artikel 476a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is verweerder als derde-beslagene verplicht de in dat artikel genoemde informatie te verstrekken aan de beslaglegger Yards Deurwaardersdiensten. De bestuursrechter kan geen oordeel geven over de vraag of verweerder bij deze informatieverstrekking binnen de grenzen van de Wet bescherming persoonsgegevens is gebleven. Dit kan alleen bij de burgerlijke rechter aan de orde worden gesteld. Voor zover eiser zich op het standpunt stelt dat de weg geopend is voor de Autoriteit Persoonsgegevens om een onderzoek in te stellen naar de gang van zaken door zowel verweerder als Yards Deurwaardersdiensten, kan eiser een klacht indienen bij de Autoriteit Persoonsgegevens.
5. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder terecht in september 2021 eenmalig een bedrag van € 683,31 op eisers AOW-pensioen heeft ingehouden. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Verloop, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. Klaus, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 mei 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 30 augustus 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2687 en van 28 mei 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1356.
2.Uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 22 april 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:992