ECLI:NL:CRVB:2022:992
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de geldigheid van derdenbeslag en de beslagvrije voet in het kader van AOW-pensioen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, die een AOW-pensioen ontvangt, was in geschil met de Sociale verzekeringsbank (Svb) over de inhouding van een bedrag van € 74,69 per maand op zijn pensioen, als gevolg van een executoriaal derdenbeslag dat was gelegd door Agin Timmermans Gerechtsdeurwaarders. Dit beslag was gelegd in verband met een schuld van de appellant aan een derde partij. De rechtbank had geoordeeld dat de Svb gehouden was om uit te gaan van de geldigheid van het beslag en de juistheid van de beslagvrije voet, en dat het bezwaar van de appellant ongegrond was verklaard.
De appellant stelde dat het beslag gebaseerd was op frauduleuze gegevens en dat de Svb en de rechtbank niet hadden moeten uitgaan van de geldigheid van het beslag. De Raad oordeelde dat bezwaren tegen het beslag aan de burgerlijke rechter voorgelegd moesten worden en dat de bestuursrechter zich niet kon uitspreken over de geldigheid van het beslag. De Raad bevestigde dat de Svb verplicht was om het beslag uit te voeren en dat de bestuursrechter enkel kon toetsen of de Svb binnen het kader van het beslag had gehandeld.
De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de Svb op goede gronden had beslist om het bedrag van € 74,69 per maand in te houden op het AOW-pensioen van de appellant. Het hoger beroep van de appellant werd afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.