ECLI:NL:RBDHA:2023:6695

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 mei 2023
Publicatiedatum
10 mei 2023
Zaaknummer
NL22.26518
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering visum kort verblijf op basis van onvoldoende binding met Marokko en twijfel over terugkeer

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 mei 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Marokkaanse eiseres en de minister van Buitenlandse Zaken over de weigering van een visum voor kort verblijf. Eiseres had op 20 mei 2022 een aanvraag ingediend voor een visum om haar dochter te bezoeken in Nederland, maar deze aanvraag werd afgewezen op basis van onvoldoende bewijs van het doel van het verblijf en twijfels over haar terugkeer naar Marokko. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd door de minister kennelijk ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van eiseres op 16 maart 2023 behandeld, waarbij partijen zich lieten vertegenwoordigen door gemachtigden. Eiseres voerde aan dat de minister in strijd met de Algemene wet bestuursrecht (Awb) had gehandeld door geen zorgvuldig onderzoek te doen naar haar eerdere mvv-procedure en dat de motivering van de afwijzing pas bij het bestreden besluit duidelijk werd. De rechtbank oordeelde dat de minister redelijkerwijs kon twijfelen aan de economische en sociale binding van eiseres met Marokko, en dat de minister niet verplicht was om eiseres te horen. De rechtbank concludeerde dat het bezwaar kennelijk ongegrond was en verklaarde het beroep van eiseres ongegrond. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.26518

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres], eiseres

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. D. Schaap),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. H.J. Metselaar).

Procesverloop

Bij besluit van 26 november 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de weigering om haar een visum voor kort verblijf te verstrekken kennelijk ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 16 maart 2023 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Verder is referent, [naam referent], verschenen. Een zoon van referent was als toehoorder aanwezig.

Overwegingen

1. Eiseres heeft de Marokkaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedag] 1967. Op 20 mei 2022 heeft zij een aanvraag ingediend voor afgifte van een visum voor kort verblijf voor familiebezoek in Nederland van 25 mei 2022 tot 9 juli 2022. Eiseres is getrouwd met referent. Zij wilde het huwelijk van een dochter van referent in Nederland bijwonen.
2. Bij het primaire besluit van 1 juni 2022 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Verweerder heeft in het primaire besluit overwogen dat het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf niet voldoende zijn aangetoond en dat er redelijke twijfel bestaat over het voornemen om Nederland vóór het verstrijken van het visum weer te verlaten. [1] In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres hiertegen kennelijk ongegrond verklaard. Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat niet meer wordt getwijfeld aan de gestelde relatie tussen referent en eiseres. Voor het overige wordt het primaire besluit gehandhaafd.
3. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert hiertoe het volgende aan. De motivering van de afwijzingsgrond over het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf is pas kenbaar geworden bij het bestreden besluit. Verweerder heeft dan ook in strijd gehandeld met artikel 3:2 van de Awb, omdat hij ten onrechte geen zorgvuldig onderzoek heeft gedaan naar de eerder door eiseres gevoerde mvv-procedure voordat hij op het bezwaar heeft beslist. In bezwaar is verder al aangevoerd wat het doel en de omstandigheden van het beoogde verblijf zijn. [2] Daarnaast wil eiseres naar Nederland komen om referent te begeleiden, nu referent soms in Nederland wil zijn omdat twee van zijn in Nederland woonachtige dochters gezondheidsproblemen hebben. Ter onderbouwing heeft eiseres verschillende documenten overgelegd. [3] Uit de motivering van het bestreden besluit blijkt verder dat verweerder de afwijzingsgrond over de twijfel omtrent terugkeer naar Marokko betrekt bij de twijfel over het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf. Hierdoor is sprake van maar één voorwaarde waar niet aan wordt voldaan, namelijk of eiseres tijdig zal terugkeren. De vaststelling van de geringe sociale en economische binding van eiseres met Marokko is daarnaast niet doorslaggevend voor de verlening van een visum voor kort verblijf. [4] Verder dient verweerder betekenis toe te kennen aan de omstandigheid dat referent kan worden aangemerkt als betrouwbare referent. [5] Dit vormt een extra waarborg dat eiseres tijdig zal terugkeren. [6] Ter zitting heeft eiseres verder verduidelijkt dat zij betwist dat er geen sociale binding tussen haar en Marokko bestaat. Zij heeft een zoon van 26 jaar oud die in Marokko woonachtig is.
Ten slotte stelt eiseres dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden. [7]
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, onder ii, van de Visumcode [8] wordt een visum geweigerd indien de aanvrager het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf niet heeft aangetoond. Op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder b, van de Visumcode wordt een visum geweigerd indien er redelijke twijfel bestaat over het voornemen van de aanvrager om het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum.
5. De rechtbank beoordeelt het beroep aan de hand van de feiten en omstandigheden zoals die zich voordeden ten tijde van het bestreden besluit (ex tunc-toetsing). Uit het arrest Koushkaki van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 december 2013 volgt dat verweerder bij het onderzoek van een visumaanvraag bij de beoordeling van de relevante feiten over een ruime beoordelingsmarge beschikt om te bepalen of een van de in artikel 32, eerste lid, van de Visumcode vermelde gronden voor weigering van een visum aan de aanvrager kan worden tegengeworpen. [9]
6. Verweerder heeft redelijkerwijs kunnen overwegen dat eiseres geen economische binding met Marokko heeft. Verweerder heeft in dit verband terecht geoordeeld dat eiseres niet heeft aangetoond dat zij beschikt over een regelmatig en voldoende inkomen om in haar levensonderhoud in Marokko te voorzien. Ter zitting heeft eiseres daarnaast meegedeeld dat zij geen werk heeft en afhankelijk is van het pensioen van referent om in haar levensonderhoud te voorzien.
7. Verweerder heeft verder redelijkerwijs kunnen overwegen dat eiseres haar sociale binding met Marokko onvoldoende heeft aangetoond. Uit de stelling dat een meerderjarige zoon van eiseres in Marokko woont, heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om een sterke sociale binding van eiseres met Marokko aan te nemen. Daarbij komt dat eiseres verweerders stelling dat eiseres geen zorg heeft voor anderen in Marokko, dan wel dat zij andere zwaarwegende maatschappelijke verplichtingen heeft in Marokko niet heeft bestreden. Ter zitting heeft eiseres bovendien bevestigd dat haar meerderjarige zoon voor zichzelf kan zorgen. Verweerder heeft daarnaast kunnen opmerken dat is gebleken van een sterkere sociale binding van eiseres met Nederland dan tussen eiseres en Marokko, nu eiseres gehuwd is met referent en familie van referent woonachtig is in Nederland. Tevens heeft eiseres verweerders stelling niet betwist dat zij drie zussen en broers heeft die in Nederland en België wonen. Daarbij komt dat eiseres niet heeft betwist dat zij een sterkere band met Nederland dan met Marokko heeft.
8. De onvoldoende (gebleken) binding met Marokko heeft verweerder op voorhand kunnen doen twijfelen aan de tijdige terugkeer van eiseres naar Marokko. Het beroep op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 19 december 2013 slaagt niet omdat dit geen vergelijkbaar geval is met de situatie van eiseres. Anders dan in die uitspraak, heeft verweerder in het geval van eiseres bij zijn beoordeling niet alleen rekening gehouden met de binding van eiseres met Marokko, maar ook met de sterkere binding van eiseres met Nederland. De rechtbank stelt vast dat verweerder niet heeft betwist dat referent een betrouwbare referent is. Dit heeft echter geen gevolgen voor de eerder vastgestelde geringe economische en sociale binding van eiseres met Marokko en de sterkere binding van eiseres met Nederland.
9. Nu verweerder redelijkerwijs heeft kunnen twijfelen aan de intentie van eiseres om na afloop van de opgegeven verblijfsduur terug te keren naar Marokko, heeft verweerder vervolgens ook kunnen concluderen dat daarmee twijfel bestaat over het verblijfsdoel van eiseres in Nederland. Verweerder heeft hierbij kunnen betrekken dat eiseres eerder een aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf heeft ingediend en heeft uitgesproken in de toekomst definitief in Nederland te willen blijven. Dat eiseres in beroep heeft gesteld, en daarover stukken heeft overgelegd, dat zij ook naar Nederland komt om referent te begeleiden vanwege de gezondheidstoestand van zijn twee dochters kan, gelet op de ex tunc-toetsing, niet door de rechtbank worden betrokken bij het beroep.
10. Verweerder heeft dan ook kunnen concluderen dat het bezwaar kennelijk ongegrond is en heeft geen reden hoeven zien om eiseres te horen. Aan eiseres is in bezwaar de gelegenheid geboden om haar visumaanvraag nader te onderbouwen. Daarvoor heeft verweerder aan eiseres een ‘Vragenlijst visumaanvraag’ toegezonden. Deze vragenlijst bevat een toelichting over welke bewijsstukken moeten worden overgelegd. Op grond van wat namens eiseres in bezwaar is aangevoerd over de sociale en economische binding van eiseres met Marokko en de daaruit af te leiden twijfel over haar tijdige terugkeer, was het meteen duidelijk dat het bezwaar niet kon leiden tot een andere uitkomst dan die van het primaire besluit. Het beroep van eiseres op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 juli 2022 gaat daarom niet op.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, in aanwezigheid van mr. R. de Mul, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Op grond van artikel 84, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 staat tegen deze uitspraak geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 32, lid 1, onder a) ii en onder b) van de Verordening (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 (Visumcode).
2.Eiseres wijst in dit verband op de gronden van 9 september 2022 sub 4 t/m 12 en sub 14.
3.Een uitnodiging bij de Polikliniek chirurgische oncologie van het Erasmus MC op 19 januari 2023 voor een dochter van referent en twee brieven van het Erasmus MC van 12 juli 2021 en 2 februari 2023, geadresseerd aan twee verschillende dochters van referent.
4.Eiseres verwijst in dit verband naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, 19 december 2013, ECLI:NL:RBDHA:2023:19294.
5.Eiseres verwijst in dit verband naar de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht van 28 oktober 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:14914 en van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem van 16 juli 2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:10003.
6.Eiseres verwijst in dit verband naar de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, 28 oktober 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:14914 en zittingsplaats Haarlem, 16 juli 2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:10003.
7.Eiseres verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918.
8.Verordening (EG) nr. 810/2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode.
9.ECLI:EU:C:2013:862.