ECLI:NL:RBDHA:2019:10003

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 juli 2019
Publicatiedatum
24 september 2019
Zaaknummer
AWB 19/5236
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening visum kort verblijf voor huwelijksceremonie in Nederland

Op 16 juli 2019 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, een Afghaanse vrouw, wilde de traditionele huwelijksceremonie van haar zoon en schoondochter op 27 juli 2019 in Nederland bijwonen. Haar aanvraag voor een visum kort verblijf was door de minister van Buitenlandse Zaken afgewezen, omdat er twijfels bestonden over haar terugkeer naar Turkije, waar zij momenteel woont. De voorzieningenrechter oordeelde dat de minister onvoldoende had gemotiveerd waarom er aan de terugkeer van verzoekster getwijfeld moest worden, vooral gezien de sociale binding die verzoekster met Turkije had. De voorzieningenrechter wees het verzoek toe en droeg de minister op verzoekster te behandelen alsof zij in het bezit was van een visum voor kort verblijf, geldig van 22 juli tot en met 15 augustus 2019. Tevens werd de minister veroordeeld in de proceskosten van verzoekster, die op € 1.024,- werden begroot, en het griffierecht van € 174,- moest worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/5236

mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 juli 2019

in het openbaar uitgesproken door mr. S. Mac Donald, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van Y.D. Ancion, griffier.
in de zaak tussen

[verzoekster] ,

geboren op [geboortedatum] , van Afghaanse nationaliteit,
verzoekster
(gemachtigden: mr. E.Y.M. van Deijck, advocate te Amsterdam, en mr. C. van Diepen),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 20 mei 2019, bekend gemaakt op 22 mei 2019, (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoekster tot het verlenen van een visum kort verblijf voor verblijf bij mevrouw [naam] (referente) afgewezen.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft op 11 juli 2019 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juli 2019. Verzoekster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigden. Voorts is referente verschenen. Verweerder is met bericht van verhindering niet ter zitting verschenen.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek toe in die zin dat verweerder wordt opgedragen verzoekster te behandelen als ware zij in het bezit van een visum voor kort verblijf vanaf 22 juli 2019 geldig tot en met 15 augustus 2019;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 1.024,- te betalen door verweerder aan verzoekster;
- bepaalt dat verweerder aan verzoekster het griffierecht ad € 174,- vergoedt.

Overwegingen

1. Indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank tegen een besluit bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Ingevolge artikel 32, eerste lid, van de Verordening (EG) nr. 810/2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode (visumcode) wordt, voor zover thans relevant, een visum geweigerd:
a. a) indien de aanvrager:
[…]
ii) het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf niet heeft aangetoond;
[…]
of
b) indien er redelijke twijfel bestaat over de echtheid van de door de aanvrager overgelegde bewijsstukken of over de geloofwaardigheid van de inhoud ervan, de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aanvrager of zijn voornemen om het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum.
3. De voorzieningenrechter betrekt bij de beoordeling de volgende feiten. Referente is de schoondochter van verzoekster. Verzoekster wenst de traditionele (islamitische) huwelijksceremonie van haar zoon en referente op 27 juli 2019 in Nederland bij te wonen.
4. Verweerder heeft de aanvraag van verzoekster afgewezen op grond van artikel 32, onder a, sub ii en onder b, van de Visumcode. Verzoekster heeft doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf onvoldoende aangetoond, nu de relatie tussen haar en referente niet aannemelijk is gemaakt dan wel aangetoond middels objectiveerbare bewijsstukken. Verder heeft verzoekster haar sociale- en economische binding met Turkije, haar land van bestendig verblijf, onvoldoende aangetoond dan wel is deze zeer gering gebleken, zodat niet kan worden vastgesteld dat zij voor het verstrijken van het visum het grondgebied van de lidstaten zal verlaten.
4.1
Blijkens het verweerschrift is het doel van het voorgenomen verblijf inmiddels voldoende duidelijk (bijwonen van de huwelijksceremonie), maar worden de overige redenen van afwijzing gehandhaafd.
5. Verzoekster voert aan dat het spoedeisend belang is gelegen in de omstandigheid dat de huwelijksceremonie op 27 juli 2019, thans over 11 dagen, plaats vindt. Ter onderbouwing dat een huwelijksvoltrekking spoedeisend belang oplevert verwijst verzoekster naar de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 20 april 2015 (ECLI:NL:RBDHA:2015:4913) en deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, van 5 april 2019 (ECLI:NL:RBDHA:2019:3360). Uit deze laatste uitspraak, rechtsoverweging 4, volgt tevens dat de omstandigheid dat verweerder gebruikt maakt van de mogelijkheid om de beslissing te verdagen en derhalve pas binnen 12 weken na het verstrijken van de bezwaartermijn zal worden beslist, het spoedeisend belang onderstreept.
5.1
Verweerder stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van spoedeisend belang nu verzoekster, na het primaire besluit van 20 mei 2019, pas op 14 juni 2019 bezwaar heeft ingediend. Zeker vanwege een reeds eerdere visumaanvraag, had verzoekster moeten weten dat deze aanvragen zeer tijdig ingediend moeten worden. Verweerder heeft eiseres inderdaad te kennen gegeven een beslistermijn van twaalf weken te zullen hanteren, maar ook de reguliere beslistermijn van zes weken is nog niet verlopen.
5.2
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het spoedeisend belang van verzoekster in dit geval volgt uit de periode waarvoor verzoekster naar Nederland wenst te komen. Het moment waarop de aanvraag is ingediend kan van belang zijn bij de vraag naar de toewijsbaarheid van de gevraagde voorziening, maar leidt niet op voorhand tot het ontbreken van een spoedeisend belang aan de zijde van verzoekster.
6. Verzoekster voert voorts aan dat wel degelijk sprake is van sociale- en economische binding. De echtgenoot van verzoekster is in Afghanistan overleden, en verzoekster woont in Istanboel, Turkije, met twee van haar zonen en het gezin van een van die zonen. Uit de gronden van bezwaar blijkt dat deze zonen ruimschoots verdienen om in het levensonderhoud van verzoekster te voorzien. Bovendien helpt verzoekster in de zorg voor haar kleinkinderen. Turkije is een land dat cultureel en traditioneel dichter licht bij Afghanistan, haar land van herkomst, dan Nederland. Verzoekster spreekt weliswaar geen Turks, maar ook geen Nederlands. Verzoekster heeft het in Turkije, met haar familie, erg goed en zij heeft dan ook reden om niet terug te keren naar Turkije.
Tevens is van belang dat referente een betrouwbare garantsteller is. Referente is kinderarts in opleiding, en heeft een verantwoordelijke baan. Bovendien heeft zij al eerder garant gestaan, namelijk voor haar grootmoeder die toen tijdig is teruggekeerd.
6.1
Verweerder stelt zich op het standpunt dat een overtuigende sociale- en economische binding met Turkije niet is aangetoond. Verzoekster woont als weduwe sinds 2017 in Turkije bij kennissen, dan wel bij een zoon (dit laatste is niet aangetoond maar slechts verklaard), en wordt volledig financieel onderhouden door haar kinderen. Sociale binding met Turkije zal beperkt zijn vanwege het niet spreken van de Turkse taal en een relatief kort verblijf van drie jaar aldaar. Van sterke familiebanden in Turkije blijkt niet. Voorts is niet gebleken dat haar zoon in Turkije afhankelijk is van het verblijf van verzoekster aldaar.
6.2
De voorzieningenrechter stelt vast dat toewijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening, te weten behandeling van verzoekster als ware zij in het bezit van een visum voor kort verblijf, feitelijk een voorlopig karakter ontbeert. Uit het systeem van de toepasselijke voorschriften volgt dat een vreemdeling in zijn land van herkomst een visum voor kort verblijf moet aanvragen, alvorens hij de Europese Unie (waaronder Nederland) kan inreizen. Indien de verzochte voorlopige voorziening wordt toegewezen, zal verzoekster Nederland kunnen inreizen, zodat de feitelijke situatie ontstaat die verzoekster met haar aanvraag beoogt, terwijl verweerder nog niet op het bezwaar van verzoekster heeft beslist. De gevolgen van toewijzing van de voorlopige voorziening is dan ook onomkeerbaar.
De voorzieningenrechter overweegt dat in zeer bijzondere omstandigheden aanleiding kan bestaan om te bepalen dat verweerder een aanvrager gedurende de bezwaarprocedure dient te beschouwen als ware hij in het bezit van een visum.
6.2.1
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is van dergelijke omstandigheden sprake. Referente en de zoon van verzoekster wensen de aanwezigheid van verzoekster, als enige levende ouder, bij hun islamitische huwelijksceremonie. Zoals ter zitting verklaard speelt verzoekster daarin een grote rituele rol.
Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter kan verweerder gevolgd worden diens standpunt dat geen sprake is van een dusdanig sterke economische binding dat op grond daarvan tijdige terugkeer is gewaarborgd. Uit de in bezwaar overgelegde stukken en de toelichting ter zitting volgt naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter echter wel een sociale binding met Turkije. Anders dan verweerder stelt heeft verzoekster wel degelijk met stukken onderbouwd dat zij in Turkije met haar twee zonen en het gezin van een van die zonen samenwoont in één huis. Dit blijkt uit de overgelegde huurovereenkomst waar alle namen van de bewoners op vermeld staan en de overgelegde verklaring van een van haar zonen. Voorts acht de voorzieningenrechter van belang dat namens verzoekster ter zitting is toegelicht dat beiden zonen werken en verzoekster (daarom) past op haar kleinkinderen. Gelet op het gegeven dat de sociale en economische binding als communiceren vaten fungeren, heeft verweerder (in het primaire besluit, dat slechts een kruisjes formulier betreft) onvoldoende gemotiveerd waarom twijfel bestaat over de tijdige terugkeer van verzoekster. In dit kader is tevens van belang dat, zoals ter zitting is toegelicht, referente reeds eerder garant heeft gestaan en beschouwd dient te worden als betrouwbare garantstelster. Verweerder is in zijn verweerschrift bovendien niet, althans niet voldoende gemotiveerd, ingegaan op de onderbouwde stellingen van verzoekster, en is niet ter zitting verschenen om zijn standpunt alsnog toe te lichten.
6.2.2
Nu niet op voorhand kan worden uitgesloten dat het bezwaar van eiseres een redelijke kans van slagen heeft, en het niet in de lijn der verwachtingen ligt dat verweerder, met het doel van het gevraagde visum in acht nemend, op tijd zal beslissen, zal de voorzieningenrechter de gevraagde voorziening toewijzen in die zin dat verweerder wordt opgedragen verzoekster te behandelen als ware zij in het bezit van een visum voor kort verblijf vanaf 22 juli 2019, geldig tot en met 15 augustus 2019.
7. De voorzieningenrechter zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die verzoekster heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 1.024,- (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1)
8. De voorzieningenrechter bepaalt tevens dat verweerder aan verzoekster het griffierecht ad € 174,- vergoedt.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Coll: