ECLI:NL:RBDHA:2023:6341

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 april 2023
Publicatiedatum
3 mei 2023
Zaaknummer
NL23.6128
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag wegens gebrek aan nieuwe elementen en geloofwaardigheid van identiteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 april 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een burger van de Democratische Republiek Congo, had een opvolgende asielaanvraag ingediend na een eerdere afwijzing. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid verklaarde de aanvraag niet-ontvankelijk, omdat eiser geen nieuwe elementen of bevindingen had gepresenteerd die zijn gestelde identiteit konden onderbouwen. Eiser had eerder een asielaanvraag ingediend die als kennelijk ongegrond was afgewezen, waarbij zijn identiteit niet geloofwaardig werd geacht.

Tijdens de zitting op 24 maart 2023 was eiser niet verschenen, maar zijn gemachtigde was aanwezig. Eiser voerde aan dat hij in bewijsnood verkeerde en dat er een onmiskenbaar risico op schending van artikel 3 van het EVRM bestond bij terugkeer naar de DRC. De rechtbank oordeelde dat de nieuwe documenten, waaronder een rijbewijs, niet voldoende waren om de geloofwaardigheid van eisers identiteit te onderbouwen. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de opvolgende asielaanvraag niet-ontvankelijk was, omdat de nieuwe elementen de kans op inwilliging van de aanvraag niet aanzienlijk vergrootten.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.6128

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. H.C. van Asperen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Hadfy-Kovacs).

ProcesverloopBij besluit van 23 februari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 24 maart 2023 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij [naam 1] heet, dat hij is geboren op [geboortedatum] 1992 en dat hij burger is van de Democratische Republiek Congo (DRC).
2. Op 13 oktober 2021 heeft eiser voor de eerste maal in Nederland een asielaanvraag ingediend. Deze asielaanvraag is bij besluit van 6 september 2022 als kennelijk ongegrond afgewezen. Eisers gestelde identiteit werd daarbij niet geloofwaardig geacht. Aangezien eisers relaas voor het overige rechtstreeks en volledig samenhing met zijn identiteit, werden eisers problemen hierom al niet geloofwaardig bevonden. Het door eiser ingestelde beroep tegen dit besluit is op 16 december 2022 ongegrond verklaard. [1]
3. Eiser heeft op 27 december 2022 met een kennisgevingsformulier, model 35-O, een opvolgende asielaanvraag ingediend. Hij heeft daarbij een rijbewijs uit de DRC overgelegd ter onderbouwing van zijn gestelde identiteit. Daarnaast heeft eiser in zijn zienswijze aangevoerd dat hij van zijn broer had vernomen dat de moeder van zijn kind en de schoonmoeder van zijn broer zijn opgepakt in Kinshasa. Dit duidt volgens eiser op een groot risico voor hemzelf indien hij moet terugkeren naar de DRC.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de opvolgende asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaard. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser een nieuw document heeft ingebracht, maar dat hij hiermee geen bewijs heeft aangeleverd voor zijn gestelde identiteit en dus ook niet de eerdere tegenstrijdigheden hieromtrent weggenomen. Verweerder verwijst hierbij naar een onderzoek van Bureau Documenten die tot de conclusie komen dat het rijbewijs hoogstwaarschijnlijk niet echt is. Omdat eisers identiteit niet geloofwaardig wordt geacht, komt verweerder niet toe aan een geloofwaardigheidsbeoordeling van eisers stelling dat zijn familieleden zijn opgepakt. Verweerder verwijst hiervoor naar jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling). [2]
5. Eiser stelt dat verweerder zijn opvolgende asielaanvraag ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. In beroep voert eiser aan dat sprake is van een onmiskenbaar risico op een schending van artikel 3 van het EVRM [3] indien hij moet terugkeren naar de DRC. Ook als zijn gestelde identiteit niet kan worden aangetoond en asielmotieven slechts betekenis hebben tegen de achtergrond van de identiteit, moet een dergelijk risico op schending van artikel 3 van het EVRM vol worden getoetst. Daarnaast stelt eiser dat de omstandigheid dat zijn familieleden zijn opgepakt in Kinshasa een nieuw element of bevinding is dat door verweerder ten onrechte niet is beoordeeld. Ten slotte voert hij aan dat hij in bewijsnood verkeert ten aanzien van het aantonen van zijn identiteit.
De rechtbank oordeelt als volgt.
6. Op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw [4] kan verweerder de opvolgende asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaren wanneer door de vreemdeling geen nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag aan de aanvraag zijn gelegd of wanneer geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Uit het arrest L.H. tegen Nederland volgt dat de beoordeling of sprake is van nieuwe elementen of bevindingen plaatsvindt in twee fases. [5] In de eerste fase wordt onderzocht of er nieuwe elementen of bevindingen zijn of door de vreemdeling zijn voorgelegd in verband met de behandeling van de vraag of hij in aanmerking kan komen voor internationale bescherming. In de tweede fase wordt onderzocht of de nieuwe elementen en bevindingen de kans aanzienlijk groter maken dat de vreemdeling in aanmerking komt voor internationale bescherming.
7. Verweerder heeft in dit geval terecht geconcludeerd dat het overgelegde rijbewijs weliswaar een nieuwe bevinding oplevert, maar dat deze de kans op inwilliging van de aanvraag niet aanmerkelijk heeft vergroot. Dit laatste geldt ook voor het aangevoerde nieuwe element dat familieleden van eiser zijn opgepakt. Zoals verweerder heeft gemotiveerd en eiser niet heeft bestreden, leiden de nieuwe elementen en bevindingen niet tot een ander oordeel over de geloofwaardigheid van eisers gestelde identiteit, omdat het overgelegde rijbewijs hoogstwaarschijnlijk niet echt is. Het asielrelaas heeft alleen betekenis heeft tegen de achtergrond van eisers identiteit. Dat eiser in bewijsnood zou verkeren voor het onderbouwen van zijn identiteit is niet onderbouwd.
8. Verweerder heeft dan ook toepassing kunnen geven aan artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw en de aanvraag niet-ontvankelijk kunnen verklaren.
9. Dat sprake is van een onmiskenbaar risico op een schending van artikel 3 van het EVRM bij terugkeer van eiser naar de DRC, volgt de rechtbank niet. Los van het feit dat eisers identiteit niet wordt geloofd, is eisers relatie met de gestelde opgepakte familieleden niet aannemelijk gemaakt.
10. Voor zover eiser overigens nog in algemene zin heeft verwezen naar zijn zienswijze, stelt de rechtbank vast dat verweerder daarop gemotiveerd heeft gereageerd in het bestreden besluit. Eiser heeft niet toegelicht waarom deze motivering niet zou volstaan.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr.R. de Mul, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 16 december 2022, zaaknummer NL22.17926 (ECLI:NL:RBDHA:2022:13939).
2.Uitspraken van 24 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:4061 en 6 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:292.
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden.
4.Vreemdelingenwet 2000.
5.Uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 juni 2021, ECLI:EU:C:2021:478.