In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 april 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een burger van de Democratische Republiek Congo, had een opvolgende asielaanvraag ingediend na een eerdere afwijzing. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid verklaarde de aanvraag niet-ontvankelijk, omdat eiser geen nieuwe elementen of bevindingen had gepresenteerd die zijn gestelde identiteit konden onderbouwen. Eiser had eerder een asielaanvraag ingediend die als kennelijk ongegrond was afgewezen, waarbij zijn identiteit niet geloofwaardig werd geacht.
Tijdens de zitting op 24 maart 2023 was eiser niet verschenen, maar zijn gemachtigde was aanwezig. Eiser voerde aan dat hij in bewijsnood verkeerde en dat er een onmiskenbaar risico op schending van artikel 3 van het EVRM bestond bij terugkeer naar de DRC. De rechtbank oordeelde dat de nieuwe documenten, waaronder een rijbewijs, niet voldoende waren om de geloofwaardigheid van eisers identiteit te onderbouwen. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de opvolgende asielaanvraag niet-ontvankelijk was, omdat de nieuwe elementen de kans op inwilliging van de aanvraag niet aanzienlijk vergrootten.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.