ECLI:NL:RBDHA:2023:6330

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 mei 2023
Publicatiedatum
2 mei 2023
Zaaknummer
NL22.23700
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visumaanvraag en verzoek om proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de afwijzing van een visumaanvraag door de minister van Buitenlandse Zaken. Eiseres, een Thaise nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor een visum kort verblijf om bij haar Nederlandse partner te verblijven. De aanvraag werd op 15 juli 2022 afgewezen, omdat de minister twijfels had over het voornemen van eiseres om Nederland tijdig te verlaten. Eiseres heeft bezwaar aangetekend, maar dit werd ongegrond verklaard. In april 2023 verleende de minister alsnog een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) aan eiseres, maar zij bleef belang houden bij de beoordeling van haar beroep, vooral met betrekking tot de afwijzing van haar verzoek om proceskostenvergoeding in de bezwaarfase.

De rechtbank heeft de zaak op 6 april 2023 behandeld. Eiseres stelde dat de afwijzing van haar visumaanvraag onrechtmatig was en dat zij recht had op vergoeding van proceskosten, omdat de minister in het bestreden besluit niet alle weigeringsgronden had behandeld. De rechtbank oordeelde dat de minister terecht had geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was voor de sociale en economische binding van eiseres met Thailand, en dat de hoorplicht niet was geschonden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om immateriële schadevergoeding af. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor aanvragers om objectieve bewijsmiddelen te overleggen om hun voornemen tot terugkeer aan te tonen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.23700

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], eiseres

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. A.G. Kleijweg),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. M. de Jong).

Procesverloop

Bij besluit van 15 juli 2022 (primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor een visum kort verblijf afgewezen.
Bij besluit van 2 november 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gericht tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij besluit van 4 april 2023 heeft verweerder aan eiseres een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) verleend onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid’.
De rechtbank heeft het beroep op 6 april 2023 op zitting behandeld. Referent [naam] is verschenen, bijgestaan door de gemachtigde van eiseres. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiseres is geboren op [geboortedag] 1976 en heeft de Thaise nationaliteit. Eiseres wenst een visum kort verblijf in Nederland bij haar partner, [naam] (referent), die de Nederlandse nationaliteit heeft.
Wat heeft verweerder besloten?
2. Verweerder heeft de aanvraag voor een visum kort verblijf van eiseres afgewezen, onder andere omdat het doel en de omstandigheden van het verblijf van eiseres in Nederland onvoldoende zijn aangetoond en gerede twijfel bij verweerder is ontstaan over het voornemen van eiseres om het grondgebied van de Europese Unie te verlaten vóór het verlopen van de geldigheidsduur van het visum. In bezwaar heeft verweerder deze beslissing gehandhaafd, omdat eiseres niet met stukken heeft kunnen weerleggen dat sprake is van gerede twijfel over het voornemen tot tijdige terugkeer van eiseres naar Thailand.
2.1
Naast deze beroepsprocedure heeft eiseres een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) gedaan, omdat zij een regulier verblijfsrecht bij referent in Nederland wenst. Deze aanvraag is bij besluit van 4 april 2023 ingewilligd door verweerder.
Wat vindt eiseres in beroep?
3. Eiseres stelt in beroep dat zij nog steeds belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van haar beroepsgronden, omdat zij het niet eens is met de afwijzing van haar verzoek om een proceskostenvergoeding in de bezwaarfase. Eiseres stelt dat het primaire besluit onrechtmatig is, omdat verweerder in het bestreden besluit enkel nog aandacht besteedt aan de weigeringsgrond ‘vestigingsrisico’. Daarmee heeft verweerder de weigeringsgrond ‘doel en omstandigheden niet aangetoond’ laten vallen en dusdoende het primaire besluit herroepen in bezwaar. Reeds hierom komt eiseres in aanmerking voor vergoeding van proceskosten in bezwaar en dient het beroep gegrond verklaard te worden. Daarnaast is het primaire besluit ook onrechtmatig, omdat verweerder ten onrechte afgezien heeft van het horen in bezwaar. Eiseres stelt namelijk - onder verwijzing naar een uitspraak [1] van de zittingsplaats Utrecht en een uitspraak [2] van de hoogste vreemdelingenrechter - dat horen een essentieel onderdeel van de bezwaarfase vormt en dat verweerder haar bezwaar niet kennelijk ongegrond mocht verklaren, omdat eiseres in de bezwaarfase voldoende argumenten en bewijsmiddelen heeft aangedragen om gehoord te worden.
4. Verweerder heeft op de zitting gemotiveerd gereageerd op de aangevoerde beroepsgronden. Verweerder heeft primair geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep, wegens het ontbreken van procesbelang. Subsidiair heeft verweerder geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep, omdat geen sprake is van herroeping in bezwaar en ook geen sprake is van schending van de hoorplicht. In het bestreden besluit is dan ook terecht geen vergoeding van de proceskosten in bezwaar aangeboden aan eiseres.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Procesbelang
5. Omdat aan eiseres bij besluit van 4 april 2023 een mvv is verleend, ziet de rechtbank zich allereerst voor de vraag gesteld of eiseres nog procesbelang heeft. Uit vaste rechtspraak [3] van de hoogste bestuursrechter volgt dat een betrokkene belang kan hebben bij de beoordeling van zijn beroep vanwege het afwijzen van het verzoek om vergoeding van gevraagde proceskosten in bezwaar. Een voorwaarde is dat in het bezwaarschrift hierom is verzocht. Nu eiseres in het bezwaarschrift van 28 juli 2022 verzocht heeft om een vergoeding van de in bezwaar gemaakte proceskosten, heeft eiseres belang bij de beoordeling van haar beroep.
5.1
In beroep is tevens verzocht om immateriële schadevergoeding wegens onrechtmatige besluitvorming door verweerder. De rechtbank oordeelt dat eiseres ook ten aanzien van dit verzoek om schadevergoeding belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van de beroepsgronden.
Proceskostenvergoeding in bezwaar
6. Ter beoordeling ligt voor of eiseres in aanmerking komt voor een vergoeding van de proceskosten in bezwaar, vanwege de onrechtmatigheid van het primaire besluit, waarin de aanvraag van eiseres voor een visum kort verblijf is afgewezen. Redengevend voor deze afwijzing was dat eiseres het doel en de omstandigheden van haar reis naar Nederland onvoldoende had aangetoond én dat gerede twijfel bij verweerder was ontstaan over het voornemen van eiseres om het grondgebied van de Europese Unie vóór het verlopen van de geldigheidsduur van het visum te verlaten.
7. Bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het primaire besluit stelt de rechtbank voorop dat de in artikel 32, eerste lid, van de Visumcode [4] genoemde weigeringsgronden ieder afzonderlijk voldoende zijn om een aanvraag voor een visum kort verblijf af te wijzen. Uit artikel 32, eerste lid, aanhef en onder b, van de Visumcode volgt dat een visum wordt geweigerd als er redelijke twijfel bestaat over het voornemen om het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum. Het ligt daarom op de weg van de aanvrager (in dit geval eiseres) om het voornemen om tijdig terug te keren naar het land van herkomst of bestendig verblijf met objectieve bewijsmiddelen aannemelijk te maken. Bij beantwoording van de vraag of aannemelijk is dat de aanvrager het voornemen heeft om het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum, mag verweerder het criterium van sociale en economische binding hanteren. Bij het onderzoek of er redelijke twijfel bestaat over het voornemen van de aanvrager van het visum tot tijdige terugkeer, komt verweerder - volgens vaste rechtspraak [5] van het Hof van Justitie van de Europese Unie - een ruime beoordelingsruimte toe. De rechter kan dit oordeel van verweerder daarom slechts terughoudend toetsen.
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in het bestreden besluit op goede gronden op het standpunt gesteld dat de sociale en economische binding van eiseres met Thailand niet zo sterk is, dat een tijdige terugkeer van eiseres aannemelijk is. Zoals hiervoor onder 7. is aangegeven, lag het op de weg van eiseres om het voornemen om tijdig terug te keren naar Thailand door middel van objectieve bewijsmiddelen aannemelijk te maken. Ten aanzien van de sociale binding heeft verweerder terecht geconcludeerd dat uit de overgelegde stukken in bezwaar niet gebleken is dat eiseres de zorg draagt voor directe familieleden of dat eiseres zwaarwegende maatschappelijke verplichtingen heeft die haar dwingen tijdig naar Thailand terug te keren. Ook heeft verweerder in het bestreden besluit terecht geconcludeerd dat eiseres geen economische binding met Thailand heeft. Eiseres stelt als zelfstandig masseuse te werken, maar heeft niet met objectieve en verifieerbare bewijsstukken aangetoond of, en hoeveel, inkomen zij met deze bedrijfsactiviteiten genereert. Nu bovendien uit de overgelegde bankafschriften niet afgeleid kan worden dat de geldstortingen inkomsten van een werkgever zijn, heeft verweerder in redelijkheid kunnen concluderen dat onvoldoende sprake is van economische binding met Thailand. De aangeboden borgsom door referent doet aan dat oordeel niet af.
Alles bij elkaar in samenhang bezien heeft verweerder op goede gronden geoordeeld dat in de bezwaarfase redelijke twijfel bestond over de tijdige terugkeer van eiseres naar Thailand.
9. Tot slot oordeelt de rechtbank dat verweerder de hoorplicht niet heeft geschonden. Van het horen in bezwaar mag pas worden afgezien, als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de gronden van bezwaar niet tot een ander besluit kunnen leiden. In dit geval doet een dergelijke situatie zich voor. Eiseres heeft in bezwaar onvoldoende ingebracht om de gerede twijfel van verweerder aan de tijdige terugkeer van eiseres naar Thailand te weerleggen. Zoals blijkt uit het bestreden besluit heeft eiseres in bezwaar geen stukken overgelegd die de economische en sociale binding van eiseres met Thailand voldoende kunnen aantonen. Gelet op de bezwaargronden en de overgelegde stukken heeft verweerder mogen concluderen, dat redelijkerwijs geen twijfel mogelijk was dat deze niet tot een ander besluit zouden leiden. Het beroep op de aangehaalde uitspraak van de hoogste vreemdelingenrechter [6] maakt dit oordeel niet anders, nu deze uitspraak ziet op de hoorplicht in zaken waar artikel 8 van het EVRM een rol speelt. Daarvan is in dit geval geen sprake. Het beroep op de uitspraak van de zittingsplaats Utrecht [7] doet ook niet aan dit oordeel af, omdat – anders dan in de aangehaalde zaak – niet gebleken is van zodanige inspanningen van eiseres om informatie te verkrijgen dat van een begin van bewijslevering gesproken kan worden. Eiseres heeft in bezwaar enkel niet onderbouwde stellingen en het formulier ‘vragen visumaanvraag’ ingebracht. Verweerder heeft dit onvoldoende mogen vinden om aanleiding te zien voor een hoorzitting, nu het aan eiseres is om een begin van bewijslevering te maken en de hoorzitting niet bedoeld is om het totale gebrek daaraan te herstellen.
10. Nu de voorwaarden van artikel 32 van de Visumcode dwingende weigeringsgronden betreffen, die elk apart de weigering van het visum kunnen dragen, dient het beroep alleen hierom al ongegrond verklaard te worden. De overige beroepsgronden kunnen niet tot een andere uitkomst leiden en behoeven daarom geen verdere bespreking. Het primaire besluit is niet onrechtmatig. Voor een proceskostenvergoeding in bezwaar bestaat dan ook geen grond.
11. Omdat het beroep ongegrond is, bestaat voor toekenning van immateriële schadevergoeding ook geen grond.
Wat is de conclusie?
12. Het beroep is ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling in beroep bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om immateriële schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Nooijen, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J.J. Roks, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep mogelijk.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 15 februari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:3011.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 17 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2865.
3.Zie onder andere de uitspraak van de Afdeling van 18 augustus 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BN4281, rechtsoverweging 2.4 en de uitspraak van de Afdeling van 15 juni 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BQ7921, rechtsoverweging 2.1.
4.Verordening 810/2009/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009.
5.Zie het arrest
6.Zie de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 17 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2865.
7.Zie de uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 15 februari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:3011.