1.1.Vervolgens heeft eiser op 3 januari 2020 een aanvraag voor hetzelfde verblijfsdoel ingediend. Deze aanvraag is, onder verwijzing naar artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) afgewezen, omdat eiser nog altijd niet heeft aangetoond dat hij als zelfstandige duurzaam over voldoende middelen van bestaan beschikt en omdat hij met de nieuw overgelegde stukken de onduidelijkheid over de winstverdeling tussen hem en zijn medevennoten nog altijd onvoldoende heeft opgehelderd. De afwijzing van deze aanvraag staat ook in rechte vast.
2. Op 18 maart 2022 heeft eiser onderhavige aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning onder de beperking ‘arbeid als zelfstandige’. Verweerder heeft ook deze aanvraag afgewezen, omdat eiser geen nieuwe stukken heeft overgelegd. De door eiser overgelegde stukken zien namelijk niet op de feitelijke en daadwerkelijke zelfstandigheid van de onderneming. De nieuwe financieringsovereenkomst van 25 juni 2022 geeft nog altijd geen duidelijkheid over de winstverdeling tussen eiser en zijn medevennoten en de twijfel over het bestaan van een zakelijke grondslag voor de samenwerking in de onderneming is nog niet weggenomen.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert – kort samengevat – het volgende aan. De nieuwe vennootschapsovereenkomst is wel een rechtens nieuw feit, nu dit stuk reden geeft om niet langer te twijfelen aan de zakelijke grondslag van de samenwerking tussen eiser en zijn medevennoten. Uit de in beroep overgelegde bankafschriften volgt dat de wijziging ook is uitgevoerd. Bovendien volgt uit het de overgelegde stukken dat is voldaan aan het enige vereiste dat volgt uit de Richtlijn, namelijk dat eiser beschikt over vaste en regelmatige inkomsten die voldoende zijn om zichzelf en zijn gezinsleden te onderhouden zonder een beroep te hoeven doen op het stelsel van sociale bijstand. Daarbij is ook van belang dat de onderneming al langer bestaat. Tot slot heeft verweerder ten onrechte niet gehoord in bezwaar.
Wat is het juridisch kader?
4. De rechtbank stelt voorop dat het bestreden besluit een beslissing op een herhaalde aanvraag betreft. Dit betekent dat verweerder deze aanvraag kan afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking, indien de aanvrager geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden heeft vermeld. Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden feiten of omstandigheden begrepen, die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden, die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden worden overgelegd. De aanvrager moet nova uiterlijk in de bezwaarfase naar voren brengen.
5. In artikel 15 van de Richtlijn zijn de voorwaarden voor verblijf in een tweede lidstaat neergelegd. In artikel 15, tweede lid, aanhef en onder a, van de Richtlijn is bepaald dat de lidstaten betrokkene kunnen vragen bewijzen te overleggen waaruit blijkt dat hij beschikt over vaste en regelmatige inkomsten die voldoende zijn om zichzelf en zijn gezinsleden te onderhouden, zonder een beroep te hoeven doen op het stelsel van sociale bijstand van de betrokken lidstaat. In artikel 15, vierde lid, aanhef en onder a, sub ii, van de Richtlijn is bepaald dat de aanvraag vergezeld gaat van overeenkomstig de nationale wetgeving vereiste bewijsstukken waaruit blijkt dat de betrokkene voldoet aan de desbetreffende voorwaarden, alsmede van diens verblijfsvergunning voor langdurig ingezetene en een geldig reisdocument of gewaarmerkte afschriften ervan. In het bijzonder wanneer het gaat om de uitoefening van een economische activiteit als zelfstandige, mag worden verwacht dat hij bewijst dat hij beschikt over de volgens het nationale recht noodzakelijke middelen om een dergelijke economische activiteit uit te oefenen, waarbij hij de vereiste documenten en vergunningen overlegt.