ECLI:NL:RBDHA:2022:2052
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning voor arbeid als zelfstandige op basis van artikel 4:6 Awb
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een Pakistaanse man met de status van langdurig ingezetene in Italië, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning voor arbeid als zelfstandige, welke was afgewezen op grond van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelde dat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren die de afwijzing konden rechtvaardigen. De eiser had eerder een vergelijkbare aanvraag gedaan die ook was afgewezen, en de rechtbank concludeerde dat de stukken die de eiser nu aanbood niet als nieuw konden worden aangemerkt. De rechtbank stelde vast dat de eiser niet had aangetoond dat hij als zelfstandige duurzaam over voldoende middelen van bestaan beschikte, en dat de door hem overgelegde financiële stukken onvoldoende waren om de eerdere afwijzing te weerleggen. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en oordeelde dat de staatssecretaris terecht had afgezien van het horen van de eiser in bezwaar, omdat het bezwaar kennelijk ongegrond was. De uitspraak benadrukt het belang van het aanleveren van relevante en nieuwe informatie bij herhaalde aanvragen voor verblijfsvergunningen.